113
Pitch-functie
Met behulp van de pitch functie wordt de vlieghoogte van de helikopter beïnvloed (zie afb. 11). De bediening gebeurt
met de linker stuurknuppel (zie afb. 1, positie 8). Deze kan naar voren en naar achteren bewogen worden zonder dat
deze, zoals bij de overige besturingsfuncties, steeds weer naar de middelste stand terugspringt.
Omdat de invalshoek van de rotorbladen niet gewijzigd kan worden, gebeurt de regeling van de vlieghoogte via een
toerentalwijziging van de hoofdrotor. Indien de stuurknuppel geheel naar het lichaam getrokken wordt, is de aandrijfmotor
uit en staat de rotor stil.
Als de stuurknuppel naar voren geschoven wordt, begint de hoofdrotor te draaien en verhoogt hij het toerental (al naar
de knuppelpositie). Als de stuurknuppel zich in de middelste positie bevindt, is het toerental van de hoofdrotor zo hoog
dat de helikopter kan zweven. Parallel met de hoofdrotor wordt het toerental van de staartrotor automatisch evenredig
mee geregeld.
Afbeelding 11
Staartfunctie
Door het draaien van de hoofdrotor in de richting van de wijzers van de klok (van bovenaf gezien) ontstaat op de romp
een draaimoment dat tegen de richting van de wijzers van de klok werkt. Omwille van deze reden is de staartrotor zo
afgesteld dat hij de draaibeweging van de romp tegenwerkt. Wanneer de stuurknuppel voor de staartfunctie (zie
afbeelding 1, pos. 8) in de middelste stand staat, is het toerental van de staartrotor automatisch zo hoog dat de
helikopter stabiel in de lucht kan zweven en zich daarbij niet rond de rotoras draait.
Wordt de stuurknuppel naar links bewogen, vermindert het staartrotortoerental en de punt van de romp van de helikopter
draait naar links.
Wordt de stuurknuppel naar rechts bewogen, verhoogt het staartrotortoerental en de punt van de romp van de helikopter
draait naar rechts.
Afbeelding 12
Summary of Contents for Exceed
Page 130: ...130 ...
Page 131: ...131 ...