20
Opmerking:
afzuigkappen of ventilatietechnische
voorzieningen die samen met de stookplaats in
dezelfde kamerluchtverbinding gebruikt worden,
kunnen problemen veroorzaken. De goedkeuring voor
het gemeenschappelijke gebruik moet vóór de
installatie geregeld zijn.
Externe verbrandingsluchtaansluiting
Om de verbrandingslucht van het apparaat niet de
opstelruimte maar extern over een leiding aan te
voeren, bestaat de mogelijkheid aan het apparaat
achteraan beneden een verbrandindingsluchtleiding
∅
125 mm aan te schroeven. Wordt de verbrandings-
luchtleiding langer als 3m uitgevoerd, dan moet het
rekenkundig bewijs voor de verbrandingslucht-
verzorging worden geleverd. Gebruik de Olsberg ver-
brandingsluchtpijp met afdichtlip.
Monteren van de haard
De plaatsingsbodem moet vlak en waterpas zijn. De
haard mag slechts op vloeren met voldoende
draagvermogen geplaatst worden. Ter beveiliging van
de vloer kan de haard op een bodemplaat of een
glasplaat worden gezet. Bij een brandbare vloer of
tapijtvloer moet een stabiele en warmtevaste
onderlaag worden gebruikt. Deze moet naar voor om
50 cm en zijdelings om 30 cm over de
voorhaardopening van de haard uitsteken.
Montagevolgorde
•
De aansluiting van de kachelpijp Ø 150 mm kan
naar keuze boven- of achteraan plaatsvinden. Het
apparaat wordt voor een aansluiting boven
voorgemonteerd
geleverd.
Moet
achteraan
worden aangesloten, dan moet in de volgende
stappen worden omgemonteerd:
-
K
apje in de achterwand losbreken
-
Bekledingsdeksel achteraan afschroeven
-
Afsluitdeksel
achteraan
afschroeven.
De
schroeven
door
de
aansluitstomp
tegen
meedraaien met een schroefsleutel borgen.
-
De aansluitstomp door het achterste gat
losschroeven.
-
Na plaatsgevonden wissel afsluitdeksel / aansluit-
stomp met het bijgevoegde inlegdekselckel het
gat in de afdekkap sluiten.
•
Montageplaats vastleggen. In het stralingsbereik
van de haard mogen tot en met een afstand van
80 cm., gemeten vanaf de zichtruit van de
vuurhaarddeur, geen voorwerpen uit brandbaar
materiaal voorhanden zijn of worden neergezet.
De minimumafstand tot brandbare of dra-
gende muren:
Zijdelings 25 cm en achteraan 15 cm
Als de "Palena" met een draaiplateau wordt opge-
steld, moet het draaiplateau zodanig geplaatst
worden dat het stralingsbereik van de glasruit niet
in de richting van te beschermen componenten
gedraaid kan worden of de afstand tot deze com-
ponenten moet minstens 80 cm bedragen.
•
Pijpvoering (bouwzijdig) in de schoorsteen
inbouwen. De aansluithoogte kan bij de
kachelpijpaansluiting boven individueel worden
vastgelegd, mag echter niet meer dan 1,5 m.
vanaf de aanluitstomp bedragen. Aansluithoogte
bij kachelpijpaansluiting zie tabel "Technische
gegevens". Er mag zich binnen een radius van
20cm rond de kachelpijp geen brandbaar
materiaal bevinden.
•
Kachelpijp (bouwzijdig) op overgangsstuk Ø 160 /
Ø 150 mm. van de haard steken.
•
Haard aan de voorgeziene plaats schuiven en zo
uitrichten, dat de kachelpijp in de pijpvoering past.
De kachelpijpaansluitingen moeten dicht zijn. De
kachelpijp mag niet in de schoorsteen
binnensteken.
Bediening
Toelaatbare brandstoffen
De onderstaande aangevoerde brandstoffen zijn
toelaatbaar:
•
Zuivere houtstukken in de vorm van kloofhout.
Maximale lengte: 33 cm
Omvang: ca. 30 cm
•
Houtbriket volgens DIN 51731
Grootteklasse HP 2
Maximale lengte: 20 cm
Kloofhout
bereikt na een opslag van 2 tot 3 jaar in
de open lucht (slechts boven afgedekt) een
vochtigheid van 10 to 15% en is dan 't best voor het
stoken geschikt.
Vers gehakt hout
heeft een heel hoge vochtigheid
en brandt daarom slecht. Naast de heel geringe
verwarmingswaarde belst het aanvullend het milieu.
De verhoogde condensaat- en teervorming kan de
aanleiding zijn, dat de haard en de schoorsteen vol
roet en teer geraken.
Slechts met deze brandstoffen bereikt U een
optimale verbranding en stookt U milieuontziend.
Door
de
brandstoftoevoer
in
gedeeltelijke
hoeveelheden
wordt
een
onnodige
emissie
vermeden. Een zuivere afbrand herkent U daaraan,
dat de chamotte helder verkleurd.
Volgens de nationale Emissiebeschermingswet is het
verboden, bijv. de volgende brandstoffen in haarden
te verbranden:
•
Vochtig resp. met houtconserveermiddelen
be-handeld hout
•
Houtzaagsel, spaanders, slijpstof
•
Schors- en spaanderplaatresten
•
Steenkoolgruis
•
andere afvallen
•
papier en karton (buiten om aan te steken)
•
stro