Ne
de
rla
n
ds (NL)
371
5.
De pompprestatie is niet
constant.
a)
De voordruk van de pomp is te
laag (cavitatie).
Controleer de voordruk.
b)
De aanzuigleiding of de pomp is
gedeeltelijk verstopt door veront-
reinigingen.
Reinig de aanzuigleiding of de pomp.
c)
De pomp zuigt lucht aan.
Controleer de voordruk.
6.
De pomp werkt, maar er
komt geen water.
a)
De aanzuigleiding of pomp is ver-
stopt door verontreinigingen.
Reinig de aanzuigleiding of de pomp.
b)
De voet- of terugslagklep zit vast
in gesloten positie.
Repareer de voetklep of terugslag-
klep.
c)
Lekkage in de aanzuigleiding.
Repareer de aanzuigleiding.
d)
Er bevindt zich lucht in de aan-
zuigleiding of pomp.
Controleer de voordruk.
e)
De motor werkt met een ver-
keerde draairichting.
Controleer de draairichting van de
motor.
7.
De pomp draait achter-
uit na te zijn uitgescha-
keld .
a)
Lekkage in de aanzuigleiding.
Repareer de aanzuigleiding.
b)
De voet- of terugslagklep is
defect.
Repareer de voetklep of terugslag-
klep.
8.
Lekkage van de asaf-
dichting.
a)
De asafdichting is defect.
Vervang de asafdichting.
9.
Geluid.
a)
Cavitatie.
Controleer de voordruk.
b)
De pomp draait niet soepel van-
wege wrijvingsweerstand, omdat
de pompas niet goed staat.
Stel de pompas goed af.
Volg de procedure in afb.
or in
de bijlage.
c)
Gebruik van een frequentieom-
vormer.
Zie paragraaf
Storing
Oorzaak
Oplossing