10/2016 - Art. Nr. 4200 1016 3901A
18
Service
Storingen verhelpen
Oorzaken en verhelpen van
storingen
Bij storingen moeten de principiële
voorwaarden voor een goede werking
worden gecontroleerd:
1.
Is er stroom aanwezig?
2.
Is er gasdruk aanwezig?
3.
Is de gasafsluiter geopend?
4.
Is alle regel- en
veiligheidsapparatuur, zoals
ketelthermostaat, beveiliging
watertekort, eindschakelaars enz.
correct ingesteld?
Als de storing blijft bestaan, de volgende
tabel gebruiken.
De componenten die met veiligheid
verband houden, mogen niet worden
gerepareerd, en moeten door onderdelen
met hetzelfde bestelnummer worden
vervangen.
Gebruik alleen originele
onderdelen van de fabrikant.
Aanwijzing:
Na iedere ingreep:
• Onder de werkelijke
werkingsvoorwaarden (deuren
gesloten, kap gemonteerd enz.) de
verbranding controleren en alle
leidingen op dichtheid controleren.
• De resultaten in de betreffende
documenten noteren.
Symbool
Storing
Oorzaak
Verhelpen
geen aanvraag naar warmte
Thermostaat defect of ontregeld.
Thermostaten instellen of vervangen.
Brander start niet na
thermostaatuitschakeling.
Er is geen storingsmelding op de
branderautomaat.
Geen of te lage netspanning.
Storing van de automaat
Oorzaak van te lage spanning of van
stroomonderbreking opsporen.
De automaat vervangen.
De brander start bij het
inschakelen heel kort, schakelt uit
en de rode lichtdiode gaat
branden.
De automaat werd opzettelijk uitgeschakeld.
Automaat ontgrendelen.
De brander start niet.
Luchtpressostaat: niet in rusttoestand
Foutieve instelling
Contact gelast
Pressostaat opnieuw instellen.
Pressostaat vervangen.
De brander start niet.
Gasdruk normaal
onvoldoende gasdruk
Gaspressostaat ontregeld of defect
Gasleidingen controleren.
Filter reinigen.
Gaspressostaat controleren of
compacte gaseenheid vervangen.
De branderventilator start. De
brander start niet.
Luchtpressostaat: het contact sluit niet.
Druksensor controleren (vreemde
voorwerpen) en bekabeling controleren.
De branderventilator start. De
brander start niet.
Strooilicht bij de voorventilatie of
voorontsteking.
Ventiel controleren. Vlambewaking
controleren.
Brander start, ontsteking schakelt
in, dan afbreking
Geen vlam na afloop van de beveiligingstijd.
Het gasdebiet is foutief ingesteld.
Storing in het vlambewakingscircuit
Geen ontstekingsboog.
Elektrode(n) kortgesloten.
Ontstekingskabel beschadigd of defect.
Ontstekingstransformator defect.
Branderautomaat.
De magneetventielen openen niet.
Klemmen van de ventielen.
Gasdebiet regelen.
Toestand en stand van de
ionisatiesonde t.o.v. de massa
controleren.
Toestand en aansluitingen van het
ionisatiecircuit controleren (kabel en
meetbrug).
Elektrode(n) instellen, reinigen of
vervangen.
De kabel(s) aansluiten of vervangen.
Trafo vervangen.
De automaat vervangen.
Kabels tussen automaat en externe
componenten controleren.
Compacte gaseenheid vervangen.
Ventielen vervangen.
De brander stopt terwijl hij werkt. Luchtpressostaat: Contact opent bij de start of
tijdens werking.
De vlam verdwijnt gedurende de werking.
Pressostaat instellen of vervangen.
Circuit van de ionisatiesonde
controleren.
Branderautomaat controleren of
vervangen.