NEDERLANDS
22
5. BEHEER
5.1 Opslag
Alle pompen moeten op een overdekte, droge plaats
met een liefst constante luchtvochtigheid, trilling- en
stofvrij, opgeslagen worden.
Zij worden in hun oorspronkelijke verpakking
geleverd, waar ze in moeten blijven tot het moment
van installatie. Als dit niet zo zou zijn, ervoor zorgen
de aan- en afvoeropeningen zorgvuldig af te sluiten.
5.2 Transport
Vermijd onnodige schokken of stoten.
Onderstaande afbeeldingen laten zien hoe de
enkele elektropompen – Afb. 5A-6A-7 Bladz 82 –
respectievelijk de dubbele pompen – Afb. 5B-6B-7
Bladz 82 tijdens de installatie opgetild moeten
worden nadat ze uit de verpakking gehaald zijn
.
5.3 Gewicht
De sticker op de verpakking geeft het totaalgewicht
van de electropomp aan.
6. WAARSCHUWINGEN
6.1 Veiligheid
Het gebruik is alleen toegestaan, als de electrische
installatie gekenmerkt wordt door
veiligheidsmaatregelen volgens de in het land van
installatie van het product geldende Normen (voor
België/Nederland [CEI 64/2]).
6.2 Controle draaiïng motoras
Voordat de pomp geïnstalleerd wordt dien u zich ervan
te verzekeren dat de bewegende delen niet vastzitten.
Hiervoor gaat u al naar gelang het type pomp als volgt
te werk: neem het waaierdeksel van zijn plaats van het
achterste deksel van de motor , door de blinde moeren
los te draaien. Laat de waaier met de hand enkele
malen ronddraaien op de rotoras. Als dat niet mogelijk
is, dient u het pomphuis te demonteren, waarbij u de
schroeven losdraait om te controleren of daarbinnen
eventueel vreemde lichamen zijn. Om de pomp
opnieuw te monteren herhaalt u de handelingen in
omgekeerde volgorde.
De ventilator niet forceren met tangen
of ander gereedschap om te proberen
de pomp vrij te maken, omdat men
vervorming of het breken ervan zou
veroorzaken
.
6.3 Nieuwe installaties
Alvorens nieuwe installaties te laten functioneren
moet men de ventielen, leidingen, reservoirs en
koppelingen zorgvuldig schoonmaken. Vaak laten
soldeerresten, roestschilfers of ander vuil eerst na
zekere tijd los. Om te vermijden, dat deze in de pomp
terechtkomen, moeten ze door geschikte filters
opgevangen worden. Het vrije oppervlak van het filter
moet een doorsnede hebben, die minstens 3 keer
groter is dan die van de leiding, waar het filter op
gemonteerd is, zodat er geen overmatig vervalverlies
gecreëerd wordt. Men raadt het gebruik van STOMPE
KEGEL filters aan, gemaakt van roestbestendig
materiaal (ZIE DIN 4181:
Afb. 3
5 1 2 4
3
1
-
Filterlichaam
2-Filter met nauwe mazen
3-Differentiële manometer
4-
Staalplaat met gaten
5-Zuigopening van de
pomp
7.
BEVEILIGINGEN
7.1 Bewegende onderdelen
In overeenstemming met de normen ter voorkoming van
ongelukken moeten alle bewegende onderdelen
(ventilatoren, enz.) zorgvuldig beschermd worden met
geschikte voorzieningen (ventilatordeksels, lasplaten)
alvorens de pomp te laten functioneren
.
Tijdens de werking van de pomp
vermijden de bewegende onderdelen
te naderen (as, ventilator enz.)
en in ieder geval, indien dat nodig zou zijn, alleen
met geschikte kleding die voldoet aan de wettelijke
normen, zodat het verstrikt raken uitgesloten wordt.
7.2 Niveau geluidslast
Het niveau van de geluidslast van de standaard
geleverde pompen met motor is in tabel A op bladz 76
aangegeven. Men vermeldt, dat, in de gevallen waarin
het niveau van geluidslast LpA de 85 Db(A) overschrijdt
op de installatieplaatsen, men de geschikte
GEHOORBESCHERMERS moet gebruiken, zoals
voorgeschreven door de ter zake geldende normen
.
7.3 Hete en koude onderdelen
VERBRANDINGSGEVAAR!!
De vloeistof in de installatie kan,
behalve onder hoge temperatuur en
druk, zich ook in de vorm van stoom
bevinden!
Het kan ook gevaarlijk zijn alleen de pomp of
onderdelen van de installatie aan te raken.
In geval de hete of koude onderdelen gevaar opleveren,
moet men ervoor zorgen deze zorgvuldig af te
schermen om contact daarmee te vermijden.
8. INSTALLATIE
Om de pomp tegen bezinksel te beschermen verdient
het aanbeveling deze niet in het laagste deel van de
installatie te plaatsen. Monteer de pomp in de installatie
pas nadat alle laswerkzaamheden uitgevoerd zijn en
controleer of een en ander goed schoon is.
De circulatiepomp moet in een goed geventileerde
ruimte geïnstalleerd worden waar hij bij een omgevings-
temperatuur van niet meer dan 40°C niet aan de
weersomstandigheden blootgesteld is (
afb. B
)
De electropompen met beveiligingsgraad IP55 kunnen
in stoffige en vochtige ruimtes geïnstalleerd worden.
Indien deze in de open lucht geïnstalleerd worden, is
het over het algemeen niet nodig bijzondere
voorzorgsmaatregelente nemen tegen weer en wind.
Summary of Contents for CM-G
Page 2: ...P 7 5 kW P 7 5 kW...
Page 43: ...38 C 8 9 77 B 76 D 10 E F 5 G 11 30 5 5 20 30 7 5 60 5 10 11 1 0 C...
Page 44: ...39 12 IP55 12 1 12 2 4 Fig 4 13...
Page 45: ...40...
Page 78: ...73 C 8 9 3 D 3 10 E 3 F 5 G 11 1 30 3 5 5 HP 20 30 3 7 5 60 HP 5 10 11 1 0 C...
Page 79: ...74 12 12 1 12 2 4 Fig 4 13 The pump supplies insufficient flow 3...
Page 80: ...75...
Page 90: ...85...
Page 91: ...86...