14
4.1 een periodieke inspectie is van essentieel belang voor de veiligheid van de gebruiker. deze inspectie garandeert de doelmatigheid en het juist functioneren van het systeem of het onderdeel. de
gebruiker dient erop toe te zien dat het identificatieformulier nauwkeurig wordt ingevuld en bewaard en dat alle periodieke controles erop worden vermeld.
4.2 levensduur: bij het vaststellen van de frequentie van de periodieke inspecties moet rekening worden gehouden met factoren zoals wetgeving, soort uitrusting, gebruiksfrequentie en
omgevingsomstandigheden. in alle gevallen moet het systeem of het onderdeel minimaal éénmaal per jaar worden geïnspecteerd door een deskundige persoon die daartoe is gemachtigd door de
bedrijfsleider (of daartoe is aangewezen bij in het betreffende land geldende wetgeving); deze zal besluiten over het opnieuw in gebruik nemen of vervanging. de persoon in kwestie neemt contact
op met caPital safety voor gegevens over de levensduur van het systeem of het onderdeel.
4.3 extreme werkcondities (ruige omgeving, langdurig gebruik, etc.) kunnen een verhoogde frequentie van inspecties vereisen.
4.4 wanneer een deskundige en door de bedrijfsleider gemachtigde persoon twijfelt over het al dan niet weer in gebruik nemen van een systeem of onderdeel (systeem te complex, mechanisme niet
zichtbaar, enz.) dient hij contact op te nemen met de fabrikant. deze zal hem doorverwijzen naar erkende instanties.
4.5 tijdens deze inspecties dient te worden gecontroleerd of de markeringen op het systeem of het onderdeel goed leesbaar zijn.
5/ KOPPELINGEN EN362
5.1 een koppeling is een verbindingselement tussen onderdelen dat geopend kan worden en de gebruiker een middel verschaft om een systeem samen te stellen waarmee hij zich direct of indirect aan
een ankerpunt kan bevestigen.
5.2 op het moment van bevestiging van de musketonhaak moet het vergrendelingssysteem gecontroleerd worden.
5.3 de koppeling moet altijd in de lengterichting werken zonder te steunen op de externe constructie.
5.4 koppelingen die zijn uitgerust met een handmatige vergrendeling mogen niet worden gebruikt wanneer de gebruiker deze meerdere malen per dag opent en sluit.
5.5 een musketonhaak mag nooit ter hoogte van de sluiting worden belast.
5.6 zogenoemde quick links (klasse q) mogen uitsluitend worden gebruikt voor weinig frequente bevestigingen.
5.7 zogenoemde quick links (klasse q) zijn alleen veilig wanneer de beweegbare ring helemaal wordt vastgeschroefd. er mag geen schroefdraad meer zichtbaar zijn.
5.8 materiaal: zie koppeling
5.9 opening: zie koppeling
5.10 bij gebruik in een valstopsysteem moet rekening worden gehouden met de lengte van de koppeling voor zover deze van invloed is op de valhoogte.
5.11 bepaalde omstandigheden kunnen de weerstand van de koppeling verminderen, met name als deze wordt vastgemaakt aan brede banden, of wanneer er starre ankerpunten boven de opening door
de musketonhaak worden gehaald.
6/ AFDAALTOESTELLEN EN341
6.1 afdaaltoestellen zijn bedoeld voor de evacuatie van personeel. zij moeten dus worden beschouwd als veiligheidsuitrusting en als zodanig worden gebruikt. zij mogen in geen geval gebruikt
worden voor het vervoer van personen of vracht en mogen niet worden gebruikt voor toepassingen waarvoor ze niet bedoeld zijn.
6.2 bij de keuze van het ankerpunt moet nauwkeurig te werk worden gegaan en rekening worden gehouden met:
6.2.1 de positie; deze moet zodanig zijn dat het gemakkelijk mogelijk is de okselbanden te grijpen zonder de minste vrije val mogelijk te maken. het ankerpunt moet dus boven de
gebruiker gepositioneerd zijn.
6.2.2 de toegang tot het ankerpunt; dit moet voldoende ruimte hebben en permanent vrij zijn.
6.2.3 de evacuatieschacht; deze mag niet worden versperd door een obstakel dat het afdalen kan verhinderen of de gebruiker kan verwonden.
6.3 het is daarnaast raadzaam het evacuatiegebied af te bakenen en de opslag van apparatuur daar te verbieden.
6.4 indien het waarschijnlijk is dat het afdaalsysteem door meer personen wordt gebruikt, moet erop worden gelet dat de positie van het systeem voor elk van hen geschikt is.
6.5 in geval van een permanente installatie buiten of in een vochtige omgeving, moet worden voorzien in een afdoende bescherming (hoes, afdak, enz.).
7/ MEELOPENDE VALSTOPAPPARATEN MET STARRE ANKERLIJN EN353-1 OF FLEXIBELE ANKERLIJN EN353-2
7.1 een meelopend valstopapparaat verplaatst zich langs de ankerlijn, begeleidt de gebruiker tijdens positieveranderingen naar boven of beneden zonder dat handmatige verrichtingen nodig zijn en
blokkeert automatisch op de ankerlijn bij een val.
7.2 de horizontale afstand tussen de starre ankerlijn en het koppelingspunt van het harnas wordt beperkt door de koppeling(en) die bij het meelopende valstopapparaat is of zijn geleverd. voeg nooit
koppelingen of extra lijnen toe die deze afstand zouden kunnen vergroten.
7.3 alleen het aanbevolen type starre ankerlijn mag worden gebruikt.
7.4 als een compleet systeem is geleverd, mogen daarvan geen onderdelen worden vervangen of gewijzigd.
7.5 het is raadzaam het bevestigingspunt aan de voorzijde van het harnas te gebruiken.
7.6 vóór het stijgen moet worden gecontroleerd of het valstopapparaat automatisch blokkeert, door handmatig een val te simuleren. het is van belang de ankerlijn te controleren op de aanwezigheid
van hoge en lage aanslagpunten.
7.7 specifiek voor en353-1: met een massa van 100 kg en een situatie met een valfactor twee (ongunstigste situatie) is de minimale afstand die nodig is onder de voeten van de gebruiker 2 meter. dit
betekent dat de gebruiker de eerste twee meter niet beschermd is tegen vallen op de grond en dat er dus aanvullende maatregelen moeten worden genomen tijdens het stijgen of afdalen.
7.7.1 een starre ankerlijn moet worden gemonteerd door een deskundige persoon.
7.8 specifiek voor en353-2: bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het eerste obstakel, niet kleiner zijn dan de afstand h in meters die in de
gebruiksaanwijzing van het betreffende apparaat is aangegeven.
8/ VEILIGHEIDSLIJNEN EN354 EN POSITIONERINGSLIJNEN EN358
8.1 de totale lengte van een subsysteem met een veiligheidslijn met schokdemper, afgewerkte uiteinden en koppelingen mag niet meer zijn dan 2 meter (koppelingen en362 plus veiligheidslijn en354
plus schokdemper en355 plus koppeling en362).
8.2 een enkele veiligheidslijn zonder schokdemper mag niet worden gebruikt als valstopsysteem.
8.3 een enkele veiligheidslijn kan worden gebruikt als bevestigingssysteem mits de lengte zodanig is dat de lijn de gebruiker verhindert op plaatsen te komen die een risico van vallen van een hoogte
met zich meebrengen.
9/ SCHOKDEMPER EN355
9.1 de totale lengte van een subsysteem met een schokdemper en een veiligheidslijn, afgewerkte uiteinden en koppelingen mag niet meer zijn dan 2 meter.
9.2 als de schokdemper open is geweest, ook al is dat slechts gedeeltelijk, dan moet deze onmiddellijk weggegooid worden.
9.3 bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het eerste obstakel, niet kleiner zijn dan de afstand h in meters die in de gebruiksaanwijzing van het
betreffende apparaat is aangegeven.
10/ VALSTOPAPPARATEN MET AUTOMATISCHE LIJNSPANNER EN360
10.1 valstopapparaten met een automatische blokkeerfunctie en een automatisch span- en resetsysteem voor de oprolbare veiligheidslijn.
10.2 voordat het valstoPaPParaat aan het ankerPunt wordt bevestigd, moet het volgende zorgvuldig worden gecontroleerd:
10.3 toePassingsbePerking
10.3.1 hiervoor wordt verwezen naar de pictogrammen in deze gebruiksaanwijzing en op het apparaat.
10.3.2 kan het vastlopen niet tegengaan (verpulverende of slibhoudende producten).
10.3.3 bij toepassing van het valstopapparaat met automatische lijnspanner vanaf een hoek van meer dan 40° ten opzichte van het horizontale vlak, kan het nodig zijn een veiligheidslijn toe
te voegen (zie specifieke gebruiksaanwijzing) tussen het uiteinde van de oprolbare lijn en het ankerpunt van het harnas.
10.3.4 bij een val mag de speling, dat wil zeggen de afstand tussen de voeten van de gebruiker en het eerste obstakel, niet kleiner zijn dan de afstand h in meters die in de gebruiksaanwijzing
van het betreffende apparaat is aangegeven.
10.3.5 als uw valstopapparaat met automatische lijnspanner een reddingslier bevat, wordt u voor het gebruik daarvan verwezen naar de bijbehorende gebruiksaanwijzing.
10.4. met het oog op een langere levensduur van uw apparaat verwijzen wij u naar punten 4 en 5. bovendien is het raadzaam:
10.4.1 de kabel niet te laten schieten wanneer deze volledig is afgerold, maar deze gecontroleerd in het valstopapparaat te laten teruglopen;
10.4.2 de kabel niet uit het valstopapparaat te laten als het apparaat niet wordt gebruikt.
11/ HARNASGORDEL EN361, WERKPLEKPOSITIONERINGSGORDEL EN358 EN BEENGORDEL EN813
11.1 een harnas is een systeem waarmee het lichaam wordt bevestigd om een val te stoppen.
11.2 vóór gebruik van een beengordel of harnas moet de gebruiker testen verrichten om na te gaan of de maat geschikt is en of de afstelling een aanvaardbaar niveau van comfort biedt voor het beoogde
gebruik.
11.3 het is absoluut noodzakelijk dat de afstellings- en bevestigingsonderdelen regelmatig voor en tijdens het gebruik worden gecontroleerd.
11.4 als u een gordel gebruikt of als uw harnas een gordel bevat, moet een ankerpunt ter hoogte van de taille of hoger worden gekozen voor de bevestiging van een werkplekpositioneringslijn. de
gespannen gehouden veiligheidslijn moet zodanig worden afgesteld dat de verticale verplaatsing maximaal 0,60 m is.
12/ ANKERPUNTEN EN795
12.1 in de norm en795 worden 5 klassen ankerpunten onderscheiden, die op de een of andere wijze zijn bevestigd aan een constructie.
12.2 klasse a1: deze klasse bestaat uit structurele ankerpunten die zijn ontworpen om te worden bevestigd op verticale, horizontale en schuine oppervlakken, zoals muren, pilaren en lateien.
klasse a2: bestaat uit structurele ankerpunten die zijn ontworpen om te worden bevestigd op schuine daken.
klasse b: tijdelijke verplaatsbare ankervoorziening
klasse c: verplaatsbaar ankerpunt op horizontale flexibele ankerlijn (maximaal 15° t.o.v. horizontaal vlak)
klasse d: verplaatsbaar ankerpunt op horizontale starre ankerlijn
klasse e: ankerpunten met ankerboei voor horizontaal oppervlak (maximaal 15° t.o.v. horizontaal vlak)
12.3 in geval van een vaste voorziening moet een deskundige installateur zich ervan verzekeren dat de draagconstructie compatibel is met de gegenereerde krachten en dat de wijze van bevestiging niet
van invloed is op de prestaties of de eigenschappen van elk van de onderdelen.
12.4 in geval van een verplaatsbare voorziening moet de verantwoordelijke persoon zich verzekeren:
12.4.1 van de juiste positie van de voorziening ten opzichte van de werkplek
12.4.2 van de weerstand en de stabiliteit van de draagconstructie (driepoot)
12.4.3 van de compatibiliteit tussen de vorm van de constructie en de ankervoorziening.
12.5 capital safety group verklaart dat de geleverde ankervoorziening voldoet aan europese norm en795 en met succes de daartoe beschreven testen heeft ondergaan.
13/ REDDINGSVOORZIENING MET HIJSTOESTEL EN1496
13.1 voorzieningen die voldoen aan en1496 zijn ontworpen voor reddingsoperaties en mogen in geen geval worden gebruikt voor het vervoer van personen of vracht.
13.2 de voorzieningen mogen slechts worden gebruikt als het hijsen of afdalen ongehinderd kan plaatsvinden en mogen niet worden gebruikt als er obstakels zijn die een gevaar kunnen vormen.
14/ REDDINGSHARNAS EN1497 EN REDDINGSGORDELS EN1498
14.1 een reddingsharnas of –gordel mag alleen worden gebruikt voor evacuatie (in combinatie met een voorziening conform en341) of voor redding (in combinatie met een voorziening conform en1496)
en in geen geval als onderdeel van een valstopsysteem.
15/ BERGBEKLIMMERSUITRUSTING, HARNASGORDELS EN12277
15.1 vóór gebruik van een beengordel of harnas met beengordels moet de gebruiker op een veilige plaats een hangtest verrichten om na te gaan of de maat geschikt is en of de afstelling een
aanvaardbaar niveau van comfort biedt voor het beoogde gebruik.
16/ VOOR SPECIFIEKE AANBEVELINGEN MET BETREKKING TOT UW PBM VERWIJZEN WIJ NAAR DE DAARBIJ BEHORENDE MEEGELEVERDE GEBRUIKSAANWIJZING.
17/ WOORDENLIJST:
1
: markering
2
: maat
3
: europese norm
4
: fabricagejaar
5
: fabricagemaand
6
: serienummer
7
: Partijnummer
8
: eg-typekeuring verricht door
9
: nummer controlerende instelling van dit Pbm
10
: let
op: lees de gebruiksaanwijzing
11
: lengte
12
: naaigaren
13
: sluitwerk
14
: kabel
15
: gordel
16
: ijzerwaren
17
: touw
18
: materiaal
19
: Polyamide
20
: Polyester
21
: Polymeer
22:
elastomeer
23
: kevlar
24
: aramidevezel
25
: gegalvaniseerd staal
26
: roestvrij staal
27
: verzinkt staal
28
: aluminiumlegering
29
: breukweerstand
30
: maximale belasting
31
: aan dit product moet jaarlijks onderhoud worden verricht
32
: installatie en afstelling
33
: toepassing
34
: trekken
35
: duwen
36
: draaien
37
: openen
38
: sluiten
39
: hoog
40
: laag
41
: rechts
42
: links
43
: drukken
44
: vrijgeven
45
: insteken
46
: maximaal
47
: minimaal
48
: specifieke gebruiksaanwijzing
49
:
lees svp de algemene gebruiksaanwijzing
50
: klasse
51
: nylon
52
: staal
53
: tros
54
: glasnylon
55
: schakel
56:
kousen
57:
wartels
58:
kabelklemmen
59:
energieabsorberende inrichting
60:
behuizing
61
: kabelhaspels
62
: onderdeel
63:
interne onderdelen
64:
reddingslijn
65:
haken
66:
sokkel
67:
mast
68:
technora-kabel
69
: kernmantelkabel
70
: behuizing
71
: Polyethyleen
72
: d-ring
73
: valopvang
74
: werkpositionering
75
: beperking
76
: redding
77
: ophanging
78
: modelnummer
79
: capaciteit
80
: Polyurethaan gecoat
81
: singelband
82
: grote haak
83
: musketonhaak
Summary of Contents for DBI SALA PROTECTA EN12277
Page 40: ...40 EN 362 ...
Page 41: ...41 EN 361 ...
Page 42: ...42 EN 361 ...
Page 43: ...43 EN 361 ...
Page 44: ...44 EN 361 ...