In bedrijf nemen
MS 200 – 6720879925 (2017/11)
67
4
In bedrijf nemen
Sluit alle elektrische aansluitingen correct aan en voer pas daarna de in-
bedrijfstelling uit!
▶ Neem de installatiehandleidingen van alle componenten en bouw-
groepen van de installatie in acht.
▶ Schakel de voedingsspanning alleen in als alle bouwgroepen zijn in-
gesteld.
OPMERKING:
Schade aan de installatie door een defecte pomp!
▶ Vul en ontlucht de installatie voor het inschakelen, zodat de pompen
niet drooglopen.
4.1
Codeerschakelaar instellen
Wanneer de codeerschakelaar op een geldige positie staat, brandt de
bedrijfsindicatie constant groen. Wanneer de codeerschakelaar op een
ongeldige positie staat, brandt de bedrijfsindicatie eerst niet en begint
daarna rood te knipperen.
Tabel 9 Functie van de module via codeerschakelaar toekennen:
Warmtepomp
Andere warmteproducent
1 ...
Solarsysteem 1
3 ...
Circulatiesysteem 3
4 ...
Laadsysteem 4
Wanneer de codeerschakelaar op de module op 8 of 10 is ingesteld,
moet u de busverbinding niet met een warmteproducent verbinden.
4.2
Inbedrijfstelling van de installatie en de module
4.2.1
Instellingen bij solarinstallaties
1. Stel de codeerschakelaar in.
2. Stel eventueel de codeerschakelaar op overige modules in.
3. Schakel de stroomvoorziening (netspanning) voor de totale installa-
tie in.
Wanneer de bedrijfsindicatie van de module permanent groen brandt:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meegeleverde
handleiding in bedrijf en stel deze overeenkomstig in.
5. Kies in het menu
Zonne-instellingen
>
Zonneconfiguratie veran-
deren
geïnstalleerde functies en voeg deze toe aan het solarsysteem.
6. Controleer instellingen op de bedieningseenheid voor de solarinstal-
latie en pas eventueel solarparameters aan.
7. Start de solarinstallatie.
4.2.2
Instellingen bij circulatie- en laadsystemen
1. Stel de codeerschakelaar op
MS
200
voor het laadsysteem in op
7
of
voor het circulatiesysteem op
8
.
2. Stel eventueel de codeerschakelaar op overige modules in.
3. Schakel de stroomvoorziening (netspanning) voor de totale installa-
tie in.
Indien de bedrijfsindicaties van de module constant groen branden:
4. Neem de bedieningseenheid aan de hand van de meegeleverde
handleiding in bedrijf en stel deze overeenkomstig in.
5. Kies in het menu
Instellingen circulatie >
Circulatieconfiguratie
wijzigen
geïnstalleerde functies en voeg deze aan het circulatiesy-
steem toe of stel in het menu
Instellingen warm water
het laadsy-
steem in.
6. Controleer instellingen op de bedieningseenheid voor de installatie
en pas eventueel circulatieparameters of warmwatersysteem I instel-
lingen aan.
4.3
Configuratie van de solarinstallatie
▶ Open menu
Zonne-instellingen
>
Zonneconfiguratie veranderen
in het servicemenu.
▶ Draai de keuzeknop
om de gewenste functie te kiezen.
▶ Druk op de keuzeknop
om de keuze te bevestigen.
▶ Druk op de toets
"
om naar de tot dan toe geconfigureerde installa-
tie te gaan.
▶ Om een functie te wissen:
– Draai de keuzeknop
tot in het display de tekst
Wissen van de
laatste functie (omgekeerde alfabetische volgorde).
ver-
schijnt.
– Druk op de keuzeknop
.
– De alfabetisch laatste functie wordt gewist.
Bijvoorbeeld configuratie van het solarsysteem 1 met functies G, I
en K
1.
Zonnesysteem (1)
is voorgeconfigureerd.
2. Kies
2de collectorveld (G)
en bevestig.
Met de keuze van een functie worden automatisch de navolgend se-
lecteerbare functies beperkt tot diegene, die met de huidige gekozen
functies kunnen worden gecombineerd.
3. Kies
Therm.desinf./dagelijkse opw. (K)
en bevestig.
Omdat de functie
Therm.desinf./dagelijkse opw. (K)
zich niet in ie-
dere solarinstallatie op dezelfde plaats bevindt, wordt deze functie in
de grafiek niet weergegeven, ondanks dat deze is toegevoegd. De
naam van de solarinstallatie wordt met de “K” aangevuld.
4. Kies
Omlaadsysteem (I)
en bevestig.
Systeem Warmtepro-
ducent
Bedienings-
eenheid
Codering
module 1
Codering
module 2
CR 400/CW 400/CW 800/RC300/RC310
CS 200/SC300
HPC 400/HPC 410/HMC300/HMC310
MS 200
MS 100
MS 200
MS 100
1 A ...
–
–
–
1
–
–
–
1 A ...
–
–
–
1
–
–
2
1 B ...
–
–
–
1
–
–
–
1 B ...
–
–
–
1
–
–
2
1 A ...
–
–
–
–
10
–
–
–
1 A ...
–
–
–
–
10
–
–
2
3 ...
–
–
–
–
8
–
–
–
4 ...
–
–
–
7
–
–
–
ok
ok