- 52 -
NEDERLANDS
INHOUD
1. ALGEMENE VEILIGHEID VOOR HET BOOGLASSEN .................................................... 52
2. INLEIDING EN ALGEMENE BESCHRIJVING ................................................................... 53
2.1 BELANGRIJKSTE KENMERKEN ................................................................................ 53
2.2 STANDAARD-ACCESSOIRES ..................................................................................... 53
2.3 ACCESSOIRES OP AANVRAAG ................................................................................. 53
3. TECHNISCHE GEGEVENS ................................................................................................ 53
3.1 KENTEKENPLAAT ....................................................................................................... 53
3.2 ANDERE TECHNISCHE GEGEVENS: ........................................................................ 53
4. BESCHRIJVING VAN HET LASAPPARAAT ..................................................................... 53
4.1 BESTURINGS-, REGEL- EN AANSLUITORGANEN. .................................................. 53
4.1.1 LASAPPARAAT (Fig. B, B1) ............................................................................... 53
4.1.2 BEDIENINGSPANEEL VAN HET LASAPPARAAT (Fig. C) ................................ 53
5. INSTALLATIE ...................................................................................................................... 54
5.1 PLAATS VAN HET LASAPPARAAT ............................................................................. 54
5.2 AANSLUITEN OP HET ELEKTRICITEITSNET ............................................................ 54
5.2.1 Stekker en contactdoos ...................................................................................... 54
5.3 AANSLUITINGEN VAN HET LASCIRCUIT .................................................................. 54
5.3.1 Aanbevelingen .................................................................................................... 54
5.3.2 AANSLUITINGEN VAN HET LASCIRCUIT IN MIG-MAG-MODUS .................... 54
5.3.2.1 Aansluiting op de gasfles (als die wordt gebruikt)
................................. 54
5.3.2.2 Aansluiting retourkabel lasstroom ......................................................... 54
5.3.2.3 Toorts .................................................................................................... 54
5.3.2.4 Omkering van de polariteit (alleen versies 180A en 200A) ................... 54
5.3.3 AANSLUITINGEN VAN HET LASCIRCUIT IN TIG-MODUS .............................. 54
5.3.3.1 Aansluiting op de gasfles
...................................................................... 54
5.3.3.2 Aansluiting retourkabel lasstroom ......................................................... 54
5.3.3.3 Toorts .................................................................................................... 54
5.3.4 AANSLUITINGEN VAN HET LASCIRCUIT IN MMA-MODUS ........................... 54
5.3.4.1 Aansluiting laskabel elektrodehouder .................................................... 54
5.3.4.2 Aansluiting retourkabel lasstroom ......................................................... 54
5.4 DRAADSPOEL LADEN (Fig. G, G1) ............................................................................ 54
6. MIG-MAG LASSEN: BESCHRIJVING VAN DE PROCEDURE ......................................... 55
6.1 SHORT ARC (KORTE BOOG) ..................................................................................... 55
6.2 BESCHERMGAS .......................................................................................................... 55
7. MIG-MAG WERKINGSMODI .............................................................................................. 55
7.1 Werking in de SYNERGETISCHE modus .................................................................... 55
7.1.1 LCD-display in SYNERGETISCHE modus (Fig. H) ........................................... 55
7.1.2 Instelling van de parameters .............................................................................. 55
7.1.3 De vorm van de lasnaad regelen ....................................................................... 55
7.1.4 ATC-modus (Advanced Thermal Control)........................................................... 55
7.2 Werking in de HANDMATIGE modus ........................................................................... 55
7.2.1 LCD-display in HANDMATIGE modus (Fig. I) .................................................... 55
7.2.2 Instelling van de parameters .............................................................................. 55
8. BEDIENING VAN DE TOORTS-TOETS ............................................................................. 55
8.1 Bedieningsmodus van de toorts-toets .......................................................................... 55
8.2 De bedieningsmodus van de toorts-toets instellen ....................................................... 55
9. GEAVANCEERDE INSTELLINGEN ................................................................................... 55
9.1 Regelbare geavanceerde parameters .......................................................................... 55
9.2 Instelling van de geavanceerde parameters ................................................................. 56
10. TIG DC LASSEN: BESCHRIJVING VAN DE PROCEDURE ........................................... 56
10.1 BASISPRINCIPES ...................................................................................................... 56
10.2 PROCEDURE (LIFT START) ..................................................................................... 56
10.3 LCD-DISPLAY IN TIG-MODUS (Fig. C) ..................................................................... 56
11. MMA-LASSEN: BESCHRIJVING VAN DE PROCEDURE ............................................... 56
11.1 BASISPRINCIPES ...................................................................................................... 56
11.2 Procedure ................................................................................................................... 56
11.3 LCD-DISPLAY IN MMA-MODUS (Fig. C) ................................................................... 56
12. RESET FABRIEKSINSTELLINGEN ................................................................................. 56
13. ALARMMELDINGEN ........................................................................................................ 56
14. ONDERHOUD ................................................................................................................... 56
14.1 GEWOON ONDERHOUD .......................................................................................... 56
14.1.1 Toorts ................................................................................................................ 56
14.1.2 Draadvoeder ..................................................................................................... 56
14.2 BUITENGEWOON ONDERHOUD ............................................................................. 56
15. PROBLEEMOPLOSSINGEN ............................................................................................ 57
pag.
pag.
LASAPPARAAT MET CONTINU AANGEVOERDE LASDRAAD VOOR
BOOGLASSEN MIG-MAG EN FLUX, TIG, MMA, VOOR PROFESSIONEEL EN
INDUSTRIEEL GEBRUIK.
Let op: In de volgende tekst wordt de term “Lasapparaat” gebruikt.
1. ALGEMENE VEILIGHEID VOOR HET BOOGLASSEN
De operator moet voldoende ingelicht zijn voor wat betreft een veilig gebruik
van de lasmachine en over de risico’s in verband met de procedures van het
booglassen, de desbetreffende beschermingsmaatregelen en procedures bij
noodgevallen.
(Ook de norm ”EN 60974-9 raadplegen: Apparatuur voor booglassen. Deel 9:
Installatie en gebruik”).
- Rechtstreeks contact met de lascircuits vermijden; de nullastspanning
geleverd door de lasmachine kan in bepaalde gevallen gevaarlijk zijn.
- De verbinding van de laskabels, de operaties van nazicht en reparatie moeten
uitgevoerd worden met een uitgeschakelde lasmachine die losgekoppeld is
van het voedingsnet.
- De lasmachine uitschakelen en loskoppelen van het voedingsnet voordat men
de versleten elementen van de toorts vervangt.
- De
elektrische
installatie
uitvoeren
volgens
de
voorziene
ongevallenpreventienormen en -wetten.
- De lasmachine mag uitsluitend verbonden worden met een voedingsnet met
een neutraalgeleider verbonden met de aarde.
- Verifiëren of het voedingscontact correct verbonden is met de beschermende
aarde.
- De lasmachine niet gebruiken in vochtige of natte ruimten of in de regen.
- Geen kabels met een versleten isolering of met loszittende verbindingen
gebruiken.
- Niet lassen op containers, bakken of leidingen die vloeibare of gasachtige
ontvlambare producten bevatten of bevat hebben.
- Vermijden te werken op materialen die schoongemaakt zijn met chloorhoudende
oplosmiddelen of in de nabijheid van dergelijke producten.
- Niet lassen op bakken onder druk.
- Alle ontvlambare producten uit de werkzone verwijderen (vb. hout, papier,
vodden, enz.).
- Zorgen voor een adequate ventilatie of voor geschikte middelen voor de
afvoer van de lasrook in de nabijheid van de boog; er is een systematische
benadering nodig voor de evaluatie van de limieten van blootstelling aan de
lasrook in functie van hun samenstelling, concentratie en tijdsduur van de
blootstelling zelf.
- De gasfles (indien gebruikt) beschermen tegen warmtebronnen, inbegrepen
zonnestralen).
- Gebruik een geschikte elektrische isolatie voor de toorts, het werkstuk en
eventuele metalen onderdelen die in de buurt op de grond staan of liggen (die
aangeraakt kunnen worden).
Dit gebeurt gewoonlijk door het dragen van speciaal hiervoor geschikte
handschoenen, schoenen, een hoofddeksel en kleding en door het gebruik
van isolerende planken of tapijten.
- Bescherm de ogen altijd met de juiste filters die voldoen aan UNI EN 169 of UNI
EN 379, aangebracht op maskers of helmen die voldoen aan UNI EN 175.
Gebruik speciale brandwerende beschermende kleding (volgens UNI EN
11611) en lashandschoenen (volgens UNI EN 12477) om te voorkomen dat
de huid wordt blootgesteld aan de ultraviolette en infraroodstraling van de
lasboog; andere personen die zich in de buurt van de lasboog bevinden,
moeten worden beschermd door middel van niet-reflecterende schermen of
gordijnen.
- Geluid: Als er door bijzonder intensieve laswerkzaamheden een niveau van
dagelijkse blootstelling (LEPd) bestaat van 85 dB(A) of hoger, is het gebruik
van geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen verplicht (Tab. 1).
- De doorgang van de lasstroom veroorzaakt het ontstaan van
elektromagnetische velden (EMF) geplaatst in de omgeving van het lascircuit.
De elektromagnetische velden kunnen interfereren met sommige medische
toestellen (vb. Pace-maker, beademingstoestellen, metalen prothesen enz.).
Er moeten adequate beschermende maatregelen getroffen worden voor
de dragers van deze toestellen. Zo moet bijvoorbeeld de toegang naar de
gebruikszone van de lasmachine verboden worden.
Deze lasmachine beantwoordt aan de technische standaards van het product
voor het uitsluitend gebruik op industriële plaatsen voor professionele
doeleinden. De overeenstemming met de basislimieten m.b.t. de menselijke
blootstelling aan elektromagnetische velden in huiselijk milieu is niet
gegarandeerd.
De operator moet de volgende procedures gebruiken teneinde de blootstelling
aan de elektromagnetische velden te verminderen:
- De twee laskabels zo dicht mogelijk samen bevestigen.
- Het hoofd en de romp van het lichaam zo ver mogelijk van het lascircuit
houden.
- De laskabels nooit rond het lichaam draaien.
- Niet lassen met het lichaam midden in het lascircuit. Beide kabels langs
hetzelfde gedeelte van het lichaam houden.
- De retourkabel van de lasstroom verbinden met het te lassen stuk zo dicht
mogelijk bij het lassen in uitvoering.
- Niet lassen in de nabijheid van, zittend of steunend op de lasmachine
(minimum afstand: 50cm).
- Geen ferromagnetische voorwerpen in de nabijheid van het lascircuit laten.
- Minimum afstand d=20cm (Afb. R).
- Apparatuur van klasse A:
Deze lasmachine beantwoordt aan de vereisten van de technische standaard
van het product voor het uitsluitend gebruik op industriële plaatsen en voor
professionele doeleinden. De overeenstemming met de elektromagnetische
compatibiliteit is niet gegarandeerd in de gebouwen voor huiselijk gebruik en
in gebouwen die rechtstreeks verbonden zijn met een voedingsnet aan lage
spanning dat de gebouwen voor huiselijk gebruik voedt.
SUPPLEMENTAIRE VOORZORGSMAATREGELEN
- DE OPERATIES VAN HET LASSEN:
- In een ruimte met een verhoogd risico van elektroshock
- In aangrenzende ruimten
- In aanwezigheid van ontvlambare of ontploffende materialen