6
•
Verwijder de beschermfolie van de binnen- en buitenpanelen.
Eventuele lijm die hierop achterblijft kunt u verwijderen met
een geschikt oplosmiddel.
9 PLAATSING
•
De buitenafmetingen van het apparaat en de plaats van de
aansluitingen zijn aangegeven in het installatieschema aan
het begin van deze handleiding.
•
Het apparaat kan afzonderlijk of in combinatie met andere
apparaten van dezelfde serie worden geïnstalleerd.
•
Het apparaat is niet geschikt voor inbouw.
•
Plaats het apparaat op een afstand van minstens 10 cm van
de wanden eromheen. Deze afstand mag kleiner zijn als de
wanden onbrandbaar zijn, of beschermd zijn door een ther-
mische isolatie.
•
Zet het apparaat waterpas met de stelpootjes
•
Als apparaten met een gewicht van minder dan 40 kg apart
worden geïnstalleerd, moeten ze worden bevestigd met de
speciale pootjes met flens.
MONTAGE VAN HET APPARAAT OP EEN BASIS, IN BRU-
GOPSTELLING, VRIJHANGEND
Volg de instructies die worden gegeven bij het gebruikte type
ondersteuning.
BEVESTIGING VAN HET APPARAAT AAN DE VLOER
Zet afzonderlijk geïnstalleerde apparaten met een breedte van
40 cm vast aan de vloer. Gebruik de speciale pootjes met flens.
VERBINDING VAN APPARATEN
11 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen worden vermeld
in het installatieschema aan het begin van deze handleiding.
AANSLUITING OP HET ELEKTRICITEITSNET
Controleer of het apparaat geschikt is om te werken met de
spanning en de frequentie waarmee het zal worden gevoed.
Controleer dit aan de hand van de gegevens van het type-
plaatje van het apparaat.
Als het symbool
is gebruikt, betekent dit het volgende:
LET OP GEVAARLIJKE SPANNING.
•
Installeer vóór het apparaat, op een gemakkelijk toeganke-
lijke plek, een meerpolige scheidingsschakelaar met een
geschikt vermogen die een volledige scheiding van het vo-
edingsnet garandeert, met een afstand tussen de contacten
die een complete loskoppeling mogelijk maakt in de condities
van de overspanningscategorie III, in overeenstemming met
de installatieregels. De maximaal toelaatbare lekstroom is
1mA/kW.
• Gebruik voor de aansluiting een rubberen flexibele kabel
met oliebestendige kabelmantel van het type H05RN-F of
H07RN-F. Zie voor de doorsnede van de kabel de tabel met
de technische gegevens.
•
Sluit de voedingskabel aan op het klemmenbord, zoals aan-
gegeven in het schakelschema dat bij het apparaat geleverd
is.
•
Zet de voedingskabel vast met de kabelklem.
•
Bescherm de voedingskabel buiten het apparaat met een
buis van metaal of hard plastic.
•
Als de voedingskabel beschadigd is, moet deze door de fa-
brikant of door een erkend technisch servicecentrum worden
vervangen of in elk geval door een persoon met een verge-
lijkbare kwalificatie, zodat elk risico wordt vermeden.
AARDING EN EQUIPOTENTIAALVERBINDING
Verbind elektrische apparaten met een deugdelijke aardingslei-
ding. Sluit de aardgeleider aan op de klem met het symbool
dat naast het ingangsklemmenbord van de lijn zit.
Verbind de metalen structuur van het elektrische apparaat met
een equipotentiaalverbinding. Sluit de geleider aan op de klem
met het symbool
die op de buitenkant van de bodem zit.
•
Dit symbool duidt erop dat het apparaat moet worden opge-
nomen in een potentiaalvereffeningssysteem dat volgens de
voorschriften van de geldende normen is aangesloten.
AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater.
•
Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een mechanisch filter en een afslu
-
itkraan.
•
Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aansluitleidingen alvo-
rens het filter en het apparaat aan te sluiten.
•
Maak de niet verbonden aansluitpunten dicht met een goed
sluitende dop.
•
Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de ver-
bindingspunten.
•
Warmwateraansluiting: de watertemperatuur mag niet hoger
zijn dan 60°C.
•
De voedingsdruk van het water moet tussen 150 kPa en 300
kPa liggen. Gebruik een drukverlager als de voedingsdruk
hoger is dan de aangegeven maximumdruk.
•
Het apparaat is bedoeld om permanent op de waterleiding
te worden aangesloten en niet met een scheidbare verbin-
dingsset.
AANSLUITING OP DE WATERAFVOERPUNTEN
De afvoerleidingen moeten worden gerealiseerd met
materia-len die bestand zijn tegen een temperatuur van
100 °C. De onderkant van het apparaat mag niet worden
geraakt door de damp die veroorzaakt wordt door de afvoer
van heet water. Zorg voor een putje met rooster in de vloer,
met sifon, onder de afvoerkraan van pannen en aan de
voorkant van de braadpan-nen.
13 INBEDRIJFSTELLING
Zie het hoofdstuk 'ONDERHOUDSINSTRUCTIES'.
•
Haal de knoppen op de voorkant van hetapparaat weg en
verwijder het bedieningspaneel.
•
Plaats de apparaten naast elkaar en stel de bovenbladen op
dezelfde hoogte af.
•
Verbind de apparaten met de schroeven .