75
Serieschakeling van uitgangen A en B
Als uitgangen A en B in serie worden geschakeld, is het mogelijk dat uitgangsspanningen van tot 80 V bij max.
3 A (bij het laboratorium-netapparaat VLP-2403 OVP) of tot 120 V bij max. 2 A (bij het laboratorium-netapparaat
VLP-2602 OVP) worden bereikt.
Voor de serieschakeling van uitgangen A en B gaat u als volgt tewerk:
• Schakel het laboratorium-netapparaat uit en verwijder alle verbonden verbruikers. Schakel het laboratorium-
netapparaat opnieuw in.
• Stel aan beide uitgangen overeenkomstig de hierboven vermelde beschrijving de waarde voor de
stroombegrenzing in of controleer de ingestelde waarde.
Let daarbij op dat bij een serieschakeling de nodige totaalstroom van beide uitgangen moet worden gele-
verd. Opdat een uitgang niet vroeger als de andere uitdooft, moet op beide uitgangen dezelfde stroom-
waarde worden ingesteld.
• Stel de keuzeschakelaar (17) van “IND” naar de modus “SERIEEL” of “SERIES TRACKING” in.
• Wanneer u de instelling “SERIEEL” heeft geselecteerd, stelt u de gewenste uitgangsspanningen met de
regelaars (3a en 3b) aan beide uitgangen individueel in.
• Wanneer u de instelling “SERIES TRACKING” heeft geselecteerd, stuurt de draairegelaar voor de spanning-
sinstelling van uitgang A (3a) gelijktijdig ook uitgang B mee. Hij werkt als masterregelaar, die de totale
uitgangsspanning via de rode aansluitbus (5a) voor de plus-aansluiting en aan de blauwe aansluitbus (5b)
voor de min-aansluiting beïnvloed. De stroombegrenzing van beide uitgangen (A en B) kan met de instelregel-
aar (3a) worden beïnvloed.
• Om in de “SERIEEL-modus” de totale uitgangsspanning van beide uitgangen te bepalen, telt men de waarden
van beide spanningsschermen (2a en 2b) samen. In de “SERIES TRACKING-modus” bepaalt u de totale
waarde door het spanningsscherm (2a) van uitgang A te verdubbelen.
• Verbind de plus-aansluiting van de verbruiker met de rode aansluitbus (5a) en de min-aansluiting van de
verbruiker met de blauwe aansluitbus (5b). De eventuele massa-aansluiting moet dan met de blauwe aansluit-
bus 5a of met de rode aansluitbus (5b) worden verbonden.
Belangrijk!
Let daarbij op een voldoende isolatie van de leidingen en aansluitingen en op een voldoende
dimensionering van de leidingsdoorsnede.