70
8. INGEBRUIKNEMING EN BEDIENING
a) Aansluiting en ingebruikname
Voor de aansluiting van het laboratorium-netapparaat is een koelapparaat-netkabel met beschermcontact
(niet in de leveringsomvang) nodig.
• Klap indien nodig de voorste voetjes aan de onderzijde van het laboratorium-netapparaat naar onder uit om
het gemakkelijk naar boven gericht op te stellen.
• Plaats het laboratorium-netapparaat op een vaste, effen ondergrond.
• De in-/uitschakelaar moet in de positie “UIT” staan.
• Steek de koelapparaatstekker in de aansluiting (19) op de achterzijde van het apparaat en de netstekker in
een contactdoos met 230 V/50 Hz-wisselstroom.
• Schakel nu het laboratorium-netapparaat door de in-/uitschakelaar (16) in te drukken. De bedrijfscontrole-
indicator (15) licht op en signaleert de correcte spanningsvoorziening van het laboratorium-netapparaat.
• Het laboratorium-netapparaat is nu klaar voor gebruik.
b) Instellen van de spanning aan de uitgangen
Opdat de correcte uitgangsspanning kan worden ingesteld, moet de uitgang van het laboratorium-netapparaat in
de spanningsgeregelde toestand worden gebruikt. De LED-indicator voor de actieve overspanningsuitschakeling
“OVER VOLTAGE” (10) mag niet oplichten. Meer informatie hierover vindt u in het volgende hoofdstuk: “d)
Instellen van de overspanningsuitschakeling”.
• Draai de draairegelaar voor de uitgangsstroombegrenzing (4) in de richting van de wijzers van de klok tot de
rode LED-indicator (8) voor de stroombegrenzing “CC” uitdooft en de groene LED (6) voor de indicatie van de
spanningsregeling “CV” oplicht.
• Stel aansluitend de gewenste uitgangsspanning met de draairegelaar voor de spanningsinstelling (3) in.
• Als de regelaar in de richting van de wijzers van de klok wordt gedraaid, stijgt de spanning aan de bijhorende
uitgang (5). Wordt de regelaar tegen de richting van de wijzers van de klok gedraaid, dan verlaagt de span-
ning. Aangezien de regelaars meermaals 360° kan worden gedraaid, is een foutieve instelling van de exacte
spanningswaarde probleemloos mogelijk.
• De aan de overeenkomstige uitgang verbonden spanning wordt in het bijhorende scherm “V” (2) weergege-
ven.
Bij de spanningsuitgangen “3 - 6 V” die geen permanente aanduiding van de spannings- en stroomwaarden
tonen, moet de druktoets voor de omschakeling van stroom- en spanningsindicator (12) worden ingedrukt en
ingedrukt gehouden blijven om de displayweergaven naar de overeenkomstige uitgang om te schakelen. (Let
ook op het voorschrift in de lijst van de bedieningselementen.)
Houd daarbij de druktoets voor de omschakeling van de stroom- en spanningsindicator (12) zolang ingedrukt als
het voor de instelling van de gewenste spanningswaarde nodig is. Als de draairegelaar voor de spanningsin-
stelling (3) van de linker aanslag uit in de richting van de wijzers van de klok naar de rechter aanslag wordt
gedraaid, stijgt de spanning aan de bijhorende uitgang (5). Wordt de regelaar (3) tegen de richting van de wij-
zers van de klok gedraaid, dan verlaagt de spanning.