• 96 •
11. BEDIENINGSPANEEL
LED-INDICATOREN
SPANNINGSLAMPJE brandt (groen): De lader wordt aangesloten
op een stopcontact.
LAADINDICATOR:
Lampje geel / oranje brandt: De lader laadt de accu op.
Lampje geel / oranje knippert: betekent dat de oplader in de afbreekmodus is.
Lampje groen pulseert: betekent dat de accu volledig is opgeladen
en dat de oplader in de onderhoudsmodus is.
Lampje KLEMMEN OMGEKEERD (rood) knippert: de verbindingen zijn
omgekeerd.
LAMPJE VOOR SLECHTE ACCU brandt (rood): De lader heeft een
probleem met de accu gedetecteerd. Raadpleeg Problemen oplossen
voor meer informatie.
OPMERKING: Zie de paragraaf Bedieningsinstructies voor een volledige beschrijving
van de ladermodi.
12. BEDIENINGSINSTRUCTIES
BELANGRIJK
Start het voertuig niet terwijl de lader op de wandcontactdoos is
aangesloten, want dit kan schade toebrengen aan de lader en uw voertuig.
OPMERKING: Deze lader is uitgerust met een automatische startfunctie. Er wordt
stroom naar de accuklemmen toegevoerd voordat er een accu wordt aangesloten
en de klemmen kunnen vonken als ze elkaar aanraken.
INFORMATIE OVER ACCU’S
Deze oplader kan worden gebruikt met loodzuuraccu’s met 3 cellen (6 V) en
6 cellen (12 V) en een nominale capaciteit van 12 Ah (6 V) en 1,2-50 Ah (12 V).
EEN ACCU IN HET VOERTUIG LADEN
1. Schakel al de accessoires van het voertuig uit.
2. Houd de motorkap geopend.
3. Reinig de accuklemmen.
4. Plaats de lader op een droge, niet-ontvlambare ondergrond of maak gebruik van de
handige haakbevestiging om de eenheid veilig buiten het werkgebied te hangen.
5. Leg de wissel- en gelijkstroomkabels uit de buurt van ventilatorbladen, riemen,
riemschijven en andere bewegende delen.
6. Sluit de accu met inachtneming van de voorzorgsmaatregelen zoals
beschreven in sectie 6 en 7.