98
12. Programmeren van de vliegregelaar
De in het model ingebouwde vliegregelaar is reeds af fabriek correct ingesteld.
De neutrale stand (motor uit) en de motorrem kunnen indien nodig worden geprogrammeerd.
a) Neutrale stand (motor uit)
De vliegregelaar herkent het stuursignaal van de zender voor de motorsturing automatisch. Als vb. de stuurknuppel
voor de motorsturing bij de aansluiting van de vliegaccu niet in de stand „Motor uit“ (hendel is niet helemaal terug naar
het lichaam getrokken), wordt de huidige stand van de stuurknuppel als „Motor uit“ herkend en bewaard.
Dit heeft echter het nadeel dat nu voor de sturing van het motortoerental minder stuurweg op de zender aanwezig is
en dat mogelijks de toerentalregeling niet meer fijn genoeg kan worden ingesteld. Let daarom bij de aansluiting van
de vliegaccu altijd op dat de stuurknuppel voor de motorsturing helemaal naar achter getrokken is.
b) Motorrem
In de vliegregelaar is een motorrem geïntegreerd. Deze zogenaamde „EMK-rem“ heeft de taak ervoor te zorgen
dat de motor na het stuursignaal „Motor uit“ onmiddellijk blijft staan (en dat er dus geremd wordt). Door deze om
-
standigheden loopt de motor tijdens de vlucht door de doorstromende lucht aan de propeller niet meer mee en de
Klapp-propeller kan langs de romp liggen. Zo wordt de luchtweerstand tijdens een zuivere zweefvlucht verminderd.
De motorrem kan als volgt worden in- of uitgeschakeld:
•
Schakel de zender in en stel de stuurknuppel voor de motorsturing op volgas in.
•
Sluit daarna de vliegaccu aan de vliegregelaar aan.
•
De vliegregelaar geeft met twee snel opeenvolgende lage en hoge tonen aan dat de accu is aangesloten.
• Schuif onmiddellijk daarna de stuurknuppel voor de motorfunctie van de positie volgas in de onderste positie (motor
uit).
•
Naargelang of de rem eerder geactiveerd of gedeactiveerd was, geeft de vliegregelaar nu een of twee geluids-
signalen weer. De motorrem is nu geactiveerd of.gedeactiveerd.
c) Onderspanningsherkenning
De vliegregelaar heeft een onderspanningsherkenning die bij een spanning onder de 3,0 V per cel (bij de accu uit
het modelvliegtuig dus bij 6,0 V) het motorvermogen vermindert, resp. de motor uitschakelt. Zo wordt een schadelijke
diepontlading van de accu vermeden. De onderspanningsherkenning kan niet worden omgeprogrammeerd.