78
d) Rijregelaar inschakelen
Als dit nog niet is gebeurd, zet u de zender aan met de aan/uit-schakelaar (3).
Plaats het voertuig op een geschikte ondergrond, zodat de wielen vrij kunnen draaien.
Zet de rijregelaar aan.
Wanneer de motor niet blijft staan, verplaatst u met de kanteltoets “DT2” (13) de trimming voor de motorfunctie op de
zender.
Controleer nu de aandrijf- en stuurfuncties van het voertuig.
e) Carrosserie opzetten en bevestigen
Plaats nu de carrosserie op de houders en beveilig deze met de in het begin verwijderde borgklemmen.
Uw voertuig is nu klaar voor de eerste proefrit!
f) Voertuig besturen
• Met de hendel voor vooruit- en achteruitrijden (10) wordt het voertuig vooruit of achteruit bewogen.
• Met het draaiwieltje (11) kunt u sturen.
• Met de omschakeltoets (9) onderop het handvat (zie ook pijl in afbeelding rechts)
wordt de stuurfunctie omgeschakeld.
Zowel de vooras als de achteras kunnen worden bestuurd. Dankzij de vier ver-
schillende stuurmodi is dit voertuig uiterst wendbaar - ondanks de in principe
geblokkeerde assen (geen differentieel in voor- en achteras, aangezien anders
geen behoorlijke aandrijving mogelijk zou zijn).
Bedien de hendel voor de rijfunctie (10) op de zender heel voorzichtig en maak geen snelle en plotse
bewegingen aan de bedieningselementen van de zender.
Als het voertuig de neiging heeft om naar links of rechts te trekken, moet u de trim voor de besturing overeenkomstig
instellen op de zender. Voor de vooras moet de kanteltoets “DT1” (12) worden gebruikt, voor de achteras de kantel-
toets “DT4” (8).