NL
50
Prikkeldraad mag bij elektrische omheiningen niet worden gebruikt.
Wanneer een niet-stroomgeleidende prikkeldraadomheining als aanvulling door één of meer
stroomgeleidende draden moet worden versterkt, moeten deze volgens de voorschriften stabiel en goed
geïsoleerd aan de zijkant van de omheiningslijn worden aangebracht. Daarbij moet verticaal een
minimumafstand van 150 mm ten opzichte van de niet-stroomgeleidende prikkeldraad worden
aangehouden. De prikkeldraad moet op regelmatige afstanden worden geaard.
De fabrieksvoorschriften voor de aarding van het schrikdraadapparaat moeten precies worden
opgevolgd.
Tussen de aardingselektroden van schrikdraadapparaten en andere aardingssystemen van o.a.
stroomoverdrachtkabels of telecommunicatiesystemen moet een minimumafstand van 10 m worden
aangehouden.
Stroomkabels van elektrische omheiningen die naar gebouwen lopen, moeten goed geïsoleerd zijn van
de geaarde delen van gebouwen. Een goede isolatie kan door het gebruik van geïsoleerde
hoogspanningskabels worden bereikt.
Onderaardse leidingen moeten door buizen lopen, die een voldoende hoogspanningsisolatie
garanderen of er moeten hoogspanningskabels worden gebruikt. De geleiders en kabels moeten zo
worden gelegd, dat bijv. dieren bij het wroeten of banden die over de grond rijden, zoals bij tractoren, de
geleiders niet kunnen beschadigen.
Kabels en geleiders voor schrikdraadapparaten mogen niet met stroomkabels en telefoon- en
datacommunicatiekabels in dezelfde elektrische installatiebuizen worden gelegd.
De geleiders van schrikdraadapparaten of elektrische omheiningen mogen als bovengrondse leiding
NIET via stroom- of datacommunicatiekabels worden gelegd. Ook de aanleg van elektrische
omheiningen onder bovengrondse stroomaanvoerleidingen moet worden vermeden. Wanneer een
kruising van deze leidingen niet te vermijden is, moet de elektrische omheiningsleiding steeds onder de
bovengrondse stroomaanvoerleiding en bij de kruising met een rechte hoek ten opzichte hiervan worden
aangelegd.
Als bovengronds aangelegde geleider van elektrische omheiningen moet steeds de voorgeschreven
minimumafstand ten opzichte van de bovengrondse stroomvoorzieningen worden aangehouden. Bij een
nominale spanning van de bovengrondse stroomkabel van 1000 V moet een minimumafstand van 3
meter worden aangehouden. Bij bovengrondse leidingen tussen 1000
—33000 volt moet een
minimumafstand van 4 m en bij leidingen boven 33000 volt moet een afstand van ten minste 8 m worden
aangehouden.
Leidingen van elekrische omheiningen, die als bovengrondse leiding worden aangelegd, mogen in de
buurt van bovengrondse stroomvoorzieningsleidingen een hoogte van meer dan 3 meter boven de grond
NIET overschrijden. Als de spanning van de bovengrondse aanvoer max.1000 V bedraagt, betreft deze
begrenzing elektrische omheiningsgeleiders die loodrecht gemeten ten opzichte van het aardoppervlak
met een afstand kleiner dan 2 m naar de buitenste leiding van de bovengrondse
stroomvoorzieningsleiding lopen. Bij bovengrondse elektrische aanvoerleidingen van meer dan 1000 V
geldt deze bepaling tot een afstand van 15 m van de buitenste rand van de bovengrondse leiding
horizontaal ten opzichte van het aardoppervlak gemeten.
Om vogels te verdrijven en bij omheiningen voor huisdieren (kleine dieren) en ook elektrische
omheiningen om dieren zoals koeien aan elektrische omheiningen te gewennen, moeten
schrikdraadapparaten met een gering vermogen en die voldoende veiligheid bieden gebruikt worden.
Bij elektrische omheiningen die het nestelen van vogels moeten voorkomen, moet de aardingspool van
het schrikdraadapparaat niet worden aangesloten. Bovendien moeten waarschuwingsborden worden
aangebracht op plaatsen waar de mogelijkheid bestaat, dat mensen de omheiningsdraden aanraken.