40
3. Inbouw
Algemene instructies voor de inbouw van
terugstroombeveiligingen
Het is volgens DIN EN 12056 niet toegestaan
alle afvoerpunten van een gebouw - ook de
punten boven het terugstroomniveau (bo-
venrand van de straat) - via terugstroomafs-
luiters te beveiligen, omdat bij een geslo-
ten terugstroomafsluiter het afvalwater niet
meer van bovenaf het riool kan instromen,
maar volgens het principe van de commu-
nicerende buizen eerst uit de op het diepste
punt geïnstalleerde afvoerpunten beneden
het terugstroomniveau (doorgaans kelder-
ruimten) stroomt en daardoor de kelder laat
onderlopen.
Inbouw van een terugstroomafsluiter op de verkeerde plek
Inbouw van een terugstroomafsluiter op de juiste plek
Uitsluitend afvoerpunten beneden het terugstroomniveau mogen
worden beveiligd tegen terugstroming. Alle afvoerpunten boven
het terugstroomniveau moeten met vrij afschot voorbij de terugs-
troomafsluiter naar het riool worden gevoerd.
Consequentie:
Ge-
scheiden leidingaanleg
Huishoudelijk afvalwater boven het terugstroomniveau kan zodo-
ende in de afvoerleiding maximaal tot de hoogte van de bovenrand
van de straat staan en de kelder niet laten onderlopen. Regenwa-
ter dient in beginsel niet via terugstroombeveiligingen te worden
afgevoerd.
Juist:
Terugstroomafsluiter
Mengwaterriool
Terugstroomafsluiter
Mengwaterriool
Terugstroom-
niveau
Verkeerd:
Terugstroom-
niveau
Attentie a.u.b.:
Bij het aanleggen van de grondleidingen
moet te allen tijde DIN EN 12056 worden
opgevolgd! Bovendien moet een bezinktra-
ject vóór en achter de FKA (minimaal 1 m)
worden aangehouden. Wanneer de terugs-
tromingsafsluiter wordt ingebouwd, moet
altijd de elektriciteitsaansluiting conform
hoofdstuk 4 worden gemaakt. Bij de monta-
ge van de automatische terugstroombeveili-
ging moet voor onderhoudswerkzaamheden
op voldoende afstand tot de wand worden
gelet.
3.1 KESSEL-
Staufix FKA
voor inbouw in
de grondplaat
Het basislichaam van de KESSEL-
Staufix
FKA
dient horizontaal te worden uitgelijnd
(zie afb. 1). Voor het aansluiten van de elek-
trische kabels van sonde en aandrijfmotor
dient op locatie een lege kabelbuis (minimaal
DN 50, KESSEL adviseert 2 x 45°-bochten)
tot op minimaal montagevloerhoogte (zie afb.
2) te worden gelegd en in de kabeldoorvoer
in het tussenstuk van de KESSEL-
Staufix
FKA
te worden ingebracht. De bijgevoegde
profiellipafdichting in de groef van het tus-
senstuk leggen en invetten. Vervolgens het
opzetstuk monteren (afb. 3). Door het tele-
scopische opzetstuk kan de KESSEL-
Stau-
fix FKA
traploos aan de aan
wezige inbouwdiepte worden aangepast.
Grondafschot t/m 5° kan gecompenseerd
worden. Door aan het opzetstuk te draaien
kan de afdekking bijvoorbeeld op het tegel-
raster worden uitgelijnd (zie afb. 4). Na het
bijstellen controleren of de pakking goed zit.
ATTENTIE:
Om de minimale inbouwdiepte te bereiken
moet het opzetstuk tot op de vereiste af-
meting worden ingekort. Na de definitie-
ve uitlijning van het opzetstuk moet indien
nodig bij de kabeldoorvoer een uitsparing
worden aangebracht om bij latere inspecties
de kabel er weer uit te kunnen trekken (zie
afb. 5).
Mantelbuis voorzien i.v.m. ombouw in
later stadium. Indien deze in het opzetstuk
wordt geplaatst, deze aanbrengen middels
KESSEL gatenzaag (art.nr. 500101) of een
in de handel gebruikelijk gatenzaag Ø 60
mm en de doorvoerdichting DN 50 (art.nr.
850114).
De lipafdichting moet in de afdekplaat wor-
den aangebracht. Hierbij moet worden op-
gepast dat afdichtingslip en centreerneus bij
de montage naar boven wijzen. De centreer-
neus dient in de uitsparing te worden gelegd
en ingevet (zie afb. 6). Bij het installeren,
ervoor zorgen dat de aggregaten in de
schacht
DN50
Afb. 1
Afb. 2
Содержание 84000S
Страница 56: ...56...