NEDERLANDS
31
8. INSTALLATIE
De pompen kunnen wat water bevatten
dat achtergebleven is na het testen. Wij
adviseren om de pompen kort uit te
spoelen met schoon water, alvorens hen
definitief te installeren.
8.1 Installatie van de pomp
−
De elektropomp moet geïnstalleerd worden in een
goed geventileerde ruimte met een
omgevingstemperatuur niet hoger dan 40°C.
−
De elektropompen met beschermingsklasse IP55
kunnen worden geïnstalleerd in stoffige en vochtige
omgevingen zonder speciale beschermende
maatregelen tegen de weersomstandigheden.
−
Het is altijd een goede regel om de pomp zo dicht
mogelijk bij de te pompen vloeistof te plaatsen .
−
Als de funderingen (verzorgd door de koper) van
metaal zijn moeten ze gelakt worden om corrosie te
voorkomen. Bovendien moeten ze vlak zijn en
voldoende star om eventuele belastingen door
kortsluiting te dragen, en zodanig gedimensioneerd
dat trillingen door resonantie vermeden worden
.
−
Alvorens de pompen op een fundering van beton te
plaatsen, moet deze volledig zijn uitgehard en
gedroogd.
−
Een solide verankering van de poten van de pomp
aan de ondergrond bevordert de demping van
eventuele gedurende de werking gecreëerde
trillingen.
−
De pomp kan in horizontale of verticale stand
geïnstalleerd worden,
op voorwaarde dat de motor
zich altijd boven de pomp bevindt.
−
Vermijd excessieve krachtoverbrenging van de
metalen leidingen naar de pompopeningen, om geen
vervormingen of breuk te veroorzaken.
−
Gebruik leidingen met geschikte schroefdraad, om
beschadiging van de inzetten te voorkomen.
−
De diameter van de leidingen mag nooit kleiner zijn
dan die van de openingen van de elektropomp.
−
Als de opvoerhoogte bij aanzuiging negatief is, is het
noodzakelijk een voetklep met de juiste kenmerken te
installeren
.
−
Voor een aanzuigdiepte van meer dan 4 meter of
wanneer er aanzienlijke horizontale trajecten zijn, is
het raadzaam een zuigleiding te gebruiken die een
grotere diameter heeft dan de zuigopening van de
elektropomp.
−
De eventuele overgang van een leiding van kleine
diameter naar een leiding met grotere diameter moet
geleidelijk zijn. De lengte van de overgangskegel
moet zijn: 5
÷
7 het verschil in diameter.
−
Controleer zorgvuldig of er geen lucht binnendringt
via de verbindingen van de zuigleiding.
−
Om de vorming van luchtzakken in de zuigleiding te
voorkomen, dient er in het traject van de zuigleiding
naar de elektropomp toe een lichte opgaande helling
te zijn
.
−
Voor en na de pomp dienen afsluiters te worden
gemonteerd, om de installatie bij
onderhoudswerkzaamheden niet te hoeven aftappen.
De pomp niet laten werken met gesloten afsluiters!
−
Indien mogelijk, een bypasscircuit of een afvoer
aanleggen die uitkomen in een
vloeistofrecuperatiereservoir.
−
Om het lawaai tot een minimum te beperken, wordt
aanbevolen trillingdempende verbindingen te monteren
op de zuig- en persleidingen en tussen de poten van
de motor en de funderingen.
−
Bij installaties met meerdere pompen moet iedere
pomp een eigen zuigleiding hebben, met uitzondering
van de reservepomp (indien voorzien)
.
8.2 Minimumdruk zuigzijde ( Z1 )
(pomp boven het wateroppervlak)
Voor een correcte pompwerking zonder
cavitatieverschijnselen, dient u het aanzuigniveau Z1 te
bereken
.
Afb. 3
positieve helling van de
zuigleiding naar de
elektropomp toe
voetklep
veranker de pomp stevig aan
het draagvlak
pV
NPSH
pb
Hr
Z1
Afb. 4