NL
I-MPC Rev1 - Bedieningsvoorschrift
Pagina 59 / 88
6.4.1. Leidingen
Zorg voor een leidingdiameter, die resulteert in een
stroomsnelheid niet hoger dan 1,5 m/s voor zuigleiding
en 3 m/s voor persleiding.
In ieder geval mag de diameter van de leidingen niet
kleiner zijn dan de diameter van de pompopeningen.
LET OP: zorg dat de leidingen van binnen schoon zijn,
voordat de leidingen op de pomp aangesloten worden.
Een concentratie zand met bestanddelen groter dan
de radiale ruimte tussen waaier en R.V.S. slijtring (1
mm) kan voortijdig slijtage veroorzaken en vermindering
van de pomp-prestaties met circa 10%.
Voor een test op dichtheid van de leidingen, bij een druk
die de 2,5 bar overschrijdt, de pomp uit de installatie
verwijderen (sluit de afsluiters van zuig- en persleiding).
6.4.2. Het aansluiten van leidingen
Gebruik pijp en fittingen van kunststof.
Voor het aansluiten van de draadaansluiting gebruikt U
een vloeibaar pakkingsmateriaal (bijvoordbeeld Loctite
5331). Gebruik van teflontape is niet aanbevolen.
Gebruik geen hennep.
ATTENTIE: voorkom te strak aandraaien van pijpen
of fittingmateriaal in de draadaansluitingen. De
leidingen of aansluitstukken niet verder aandraaien dan
nodig is om een goede dichting te verkrijgen.
Overmatig vastdraaien kan schade aan de pomp
veroorzaken.
Indien een metalen leiding aangesloten moet
worden, dient een kunststof aansluitstuk aan de
draadaansluiting van het pomphuis gemonteerd te
worden. Gebruik van ongelijke materialen kan
corrosie en scheuren veroorzaken als gevolg van
uitzetting bij temperatuurverschillen.
Zet alle buizen vast op steunen en monteer ze zodanig
dat ze geen krachten, spanningen en trillingen op de
pomp uitoefenen. Het gewicht van de leidingen en het
eventuele uitzetten door warmte mag de pomp niet
belasten.
Als de leidingen onder spanning gekoppeld worden,
kan dit breuken of vervormingen in het pomphuis
tot gevolg hebben.
6.4.3. Zuigleiding
De zuigleiding moet volkomen dicht zijn.
In vaste opstellingen waarbij de pomp onder het
waterniveau staat (directe vloeistoftoevoer) (paragraaf
15., fig. 7), dient in de aanvoerleiding alsmede in de
persleiding een afsluiter geplaatst te worden, zodat de
pomp zonder problemen uit de installatie verwijderd kan
worden.
In vaste opstellingen waarbij de pomp boven het
waterniveau staat (bij aanzuiging), bij meerdere
zuigleidingen (voor skimmers, bodemafvoer,
snelkoppeling waterstofzuigers) dienen alle leidingen
met een eigen terugslagklep aan de hoofdleiding
bevestigd te worden. Installeer voor zover mogelijk
alle leidingen, inclusief de hoofdleidingen beneden het
waterniveau en installeer 1 vertikale leiding naar de
pomp (zie paragraaf 16., fig. 8b en paragraaf 7.2.3.).
Als de pomp permanent boven het waterniveau van het
zwembad geplaatst is, voorkom dan zuig-hoogten van
meer dan 3 meter boven het bodem-afvoer. Wanneer
de zuighoogte meer dan 1,5 m bedraagt monteer een
terugslagklep in de hoofd-zuigleiding.
Bij de toepassing van flexibele leidingen dient op
de zuigopening een versterkte spiraalzuigslang
aangesloten te worden om dichtklappen van de leiding
als gevolg van de aanzuiging te voorkomen.
6.4.4. Persleiding
Monteer een schuifafsluiter in de pers om opbrengst,
druk en opgenomen vermogen te regelen. Monteer een
manometer.
6.5. Elektrische aansluiting
OFF
De elektrische aansluiting moet uitgevoerd
worden door een gekwalificeerd elektriciën
overeenkomstig de plaatselijke verordeningen.
Volg alle veiligheidsinstructies.
Zorg ervoor dat de frequentie en hoofdspanning
geschikt zijn voor de pomp: zie het typeplaatje voor
gegevens.
Bij gebruik in zwembaden, vijvers en soortgelijke
situaties, is het noodzakelijk dat een aardlekschakelaar
type F van maximaal 30 mA in de voeding wordt
opgenomen.
Installeer een schakelaar waarbij elke fase van de
toevoer uitgeschakeld kan worden. De opening tussen
de contacten dient minimaal 3 mm te zijn.
Deze pompen zijn voorzien van een ingebouwde
condensator en een thermische beveiliging, met
stekker.
Kabel met stekker: plaatst de stekker in een
stopcontact met aarde.
De motor stopt in geval van oververhitting.
Als de wikkelingen afgekoeld zijn geeft de thermische
beveiliging aan dat de pomp weer gestart kan worden.
De pompen zijn voorzien van kabeltype H07RN-F met
artikel over de kabel niet minder dan (par. 18 TAB 1).
Wanneer de kabel verlengd dient te worden, zorg er
dan voor dat de juiste maatvoering wordt toegepast
om spanningsval te voorkomen.
In Oostenrijk moeten pompen voor het gebruik in
zwembaden en tuinvijvers die uitgerust zijn met een
vaste aansluitleiding, conform ÖVE B/EN 60555
Deel 1 tot 3, gevoed worden via een ÖVEgeteste
scheidingstransformator, waarbij de nominale
spanning secundair niet hoger mag liggen dan 230V.
6.5.1. Funzionamento con convertitore di fre-
quenza
ATTENZIONE: non alimentare mai il prodotto
con un convertitore di frequenza.
7. GIDS VOOR DE PROGRAMMERING
7.1. Parameters
Op het display is het volgende te zien:
- Parameters betreffende de staat van de pompen
- Programmeringsparameters
- Alarmmeldingen
7.2. Parameters betreffende de staat van de pompen
Hiermee kan het volgende getoond worden:
- basisscherm (rUn, OFF, StB)
- frequenza di lavoro del motore
- corrente assorbita di alimentazione
- potenza elettrica assorbita di alimentazione
- tensione di alimentazione
Druk op het basisscherm, om de andere parameters
weer te geven, op de pijltjestoetsen (plus) of (min).
7.3. Programmeringsparameters
Druk, voor weergave van de programmeringsparame-
ters op de knop
(menu).
Er verschijnen achtereenvolgens:
UP – Instellingen werking: dit zijn de instellingen van
de bedrijfsmodus.
PP – Instellingen aanzuiging: dit zijn de instellingen van
de modus en tijden voor aanzuiging.
CL – Instellingen Quick Clean: dit zijn de instellingen
van de tijden van de modus Clean.