1 689 979 993
2012-10-30
|
Robert Bosch GmbH
De bediening | B�L 241� | �7
nl
4. De bediening
4.1
Belangrijke opmerkingen bij het
laden
Gasvorming bij de acculading!
Bij een doordringende gaslucht bestaat
acuut explosiegevaar!
¶
Vuur, open licht en vonkenvorming vermij-
den!
¶
Het laadapparaat niet uitschakelen!
¶
De laadklemmen niet verwijderen!
¶
De ruimte direct goed ventileren!
¶
De draaischakelaar op de linker aanslag
zetten (geringste laadstroom)!
¶
Na het ventileren de netschakelaar van het
laadapparaat op "0" (UIT) zetten!
¶
De accu door een Bosch technische dienst
laten controleren.
¶
De accu’s alleen laden in goed geventileerde
ruimten.
¶
Voorkom vuur, open licht en vonkvorming tijdens het
laden van de accu.
¶
Voor het laden mogen alleen gecontroleerde accu’s
parallel geschakeld worden.
¶
Absoluut onderhoudsvrije accu’s niet samen met
standaardaccu’s (onderhoudsvrij overeenkomstig
DIN) laden.
¶
Het laden van niet oplaadbare accu’s is niet
toegestaan.
¶
Schakel tijdens het laden van diepontladen accu’s
alle verbruikers in het voertuig uit.
¶
De nominale spanning van de accu en de
geselecteerde laadspanning moeten met elkaar
overeenkomen.
¶
Het netsnoer en de laadkabels moeten in
onberispelijke staat zijn.
¶
Voor het laadapparaat met het stroomnet wordt
verbonden, moet de netschakelaar van het
laadapparaat op "0" (UIT) worden gezet.
¶
Draag een veiligheidsbril.
¶
Zuurspetters op de huid of op de kleding
onmiddellijk met veel water afspoelen. Eventueel een
arts consulteren.
¶
Verwijder voor het laden van standaard accu’s de
schroefdoppen van de cellen.
¶
Het laadapparaat uitschakelen voor het vast- en
losklemmen van de laadklemmen.
¶
Neem de laadklemmen nooit los tijdens de
laadprocedure.
¶
Tijdens het laden de accu niet van het boordnet
loskoppelen.
¶
Sluit de laadklemmen nooit kort.
4.2
Accu laden
i
Bij ompoling en kortsluiting tussen de klemmen blijft
de laadspanning uitgeschakeld.
i
De accu hoeft tijdens het laden niet te worden losge-
nomen van het boordnet.
!
Om een te sterke gasvorming te voorkomen, dient u
bij omgevingstemperaturen boven 15 °C en bij ou-
dere accu’s alleen bij schakelaarstand "warme accu"
te laden. Wanneer niettemin in de stand "koude
accu" wordt geladen, moet het laden bij volle accu
absoluut worden beëindigd.
De voeding van de acculader vindt plaats via het licht-
net. Het apparaat is af fabriek ingesteld op 230 Volt,
50 Hz.
Houd bij het laden van de accu de volgende procedure
aan:
1.
Schakel de acculader uit (Fig. 1, Pos. 7).
2.
Verwijder voor het laden van standaardaccu’s de
schroefdoppen van de cellen.
3.
De laadklemmen (Fig. 1, Pos. 9) met de juiste polen
aan de accu klemmen. De rode klem op de pluspool
(+) en de zwarte klem op de minpool (‒).
4.
De keuzeschakelaar voor „koude en warme accu’s”
in de juiste stand (Fig. 1, Pos. 6) zetten. Alleen de
temperatuur van de accu moet worden beoordeeld.
5.
De regelaar voor de begrenzing van de laadstroom
(Fig. 1, Pos. 8) op de linker aanslag (geringste laad-
stroom) draaien.
6.
De spanningskeuzeschakelaar (Fig. 1, Pos. 5) op de
aangegeven accuspanning van de te laden accu zet-
ten.
7.
De acculader inschakelen. Daarna moet de rode LED
continu branden (Fig. 1, Pos. 2).
8.
De regelaar voor de begrenzing van de laadstroom
op de waarde zetten die door de accufabrikant
wordt aangegeven.
!
Bij de instelling van de laadstroom moeten in elk ge-
val de gegevens van de accufabrikant in acht worden
genomen.
i
De laadstroom mag in deze modus niet groter zijn
dan 20 % van de accucapaciteit (Ah). Bijvoorbeeld:
bij een 45 Ah-accu levert dit bij deze mo dus een
maximale laadstroom van 45 Ah * 0,2 = 9 A op.