137
j) Stroommeting
• Beweeg het instelwiel (7) op het symbool voor de stroommeting „
“ (VC732), resp.
„
“ (VC731).
Omvat met de stroomtang altijd slechts een geleider. Als meerdere geleiders
worden omvat, verkrijgt u geen correct meetresultaat.
Door het continue magnetisme van de stroomsensor kan bij stroommeting een
geringe stroomwaarde in het LCD-scherm worden weergegeven, ook wanneer
geen leiding omvat wordt.
¼
Om het scherm op „0“ te zetten (alleen bij VC732) drukt u gedurende minstens 2
seconden op de toets „HOLD“. Het scherm wordt teruggezet.
• Verwijder voor de stroommeting de
meetleidingen van de stroomtang, indien
nog aangesloten.
• Kies met behulp van de navigatiejoystick
(5) de functie „AC“, „DC“ of „AC+DC“ (alleen
VC732). Er klinkt een korte signaaltoon.
Bevestig de gewenste functie door op de
navigatiejoystick („ENTER“) te drukken.
• Open de stroomtangsensor (1) met de
openingshendel (3). Omvat met de
stroomtang de geleider die moet worden
gemeten en sluit de stroomtangsensor (1)
opnieuw aan. Terwijl de stroomtangsensor
geopend is, wordt het werkveld met behulp
van een LED verlicht.
• De stroom wordt op het LCD-scherm
weergegeven.
• Om de meting te beëindigen, neemt u de
stroomtangsensor (1) van de geleider of
schakelt u de stroomtang uit. Draai
daarvoor het instelwiel (7) in de positie
„OFF“.