1. Installeer de stuurstang
(1). Zet het voertuig op zijn kop op een zacht oppervlak en zoek het gat voor
de stuurstang.
(2). Draai de stuurstang naar 90, en schuif de stuurstang in het gat voor de
stuurstang.
(3). Schuif de schroef (24) door het gat dat zich bevindt aan het kortere eind
van de stuurstang en door het gat in de carrosserie van de auto, bevestig de
moer (25) aan het eind van de schroef.
2. Installeer de schokdempers
(1). Neem de schroef (19), ring (18), sleutel (20) en moer (26) uit de
blisterverpakking.
(2). Breng de schokdemper (B) op één lijn met de gaten in het metaal.
(3). Steek de schroef (19) door de gaten. Schuif vervolgens de ring en de
moer op de schroef.
(4). Draai vast met een schroevendraaier en sleutel.
(5). Herhaal stappen 1-4 voor de andere drie schokdempers.
3. Installeer de voorwielen
(1). Neem de Φ12 ringen voorkant (12), Φ10 voor/achter ringen (13) en de
moer (14) uit de blisterverpakking.
(2). Schuif een Φ12 ring voorkant (12) en een voorwiel aan de as.
(3). Schuif een Φ10 voor/achter ring (13) en een wielmoer (14) aan de as,
gebruik vervolgens de inbussleutel (15) om het vast te draaien.
(4). Klik de wieldop erop door de lipjes in de dop te passen in de sleuven in
het wiel en te drukken totdat het op zijn plaats vastklikt.
(5). Herhaal deze stappen voor het andere voorwiel.
Handige tip:
(1). De zijde van het wiel met langwerpige lipjes moet naar buiten gericht zijn
en de zijde gemarkeerd met een "F" is naar binnen gericht.
4. Installeer de achterwielen
(1). Neem de ring (13) en de schroef (14) uit de blisterverpakking.
Schuif het achterwiel (7) op de as. Let erop dat de tandwielen op het wiel
verbonden zijn met de versnellingsbak.
(2). Schuif een Φ10 achterkant ring (13) aan de as.
(3). Schuif een wielmoer (14) aan de as, en gebruik vervolgens de inbussleu-
tel om het aan te draaien.
(4). Klik de wieldop vast door de lipjes aan de dop te passen in de sleuven in
het wiel.
(5). Herhaal deze stappen voor het andere achterwiel.
Handige tip:
1. Als u problemen ondervindt om beide wielen op de achteras te passen,
dan kan het nodig zijn de as van de achterwielen opnieuw uit te lijnen.
2. Haal een wiel van de as af. Trek of duw aan de as om deze te schuiven
totdat u genoeg ruimte heeft aan beide zijden.
5. Installeer de uitlaatpijp
(1). Plaats het vierkante stuk van de uitlaatpijp in de vierkante uitsparing in
de carrosserie van de auto, en gebruik vervolgens een schroevendraaier om
het vast te zetten met een 4.2 15 bout (23).
6. Installeer het stuurwiel
(1). Neem de stuurwiel schroef (16) en moer (17) uit de blisterverpakking
(27).
(2). Pas het stuurwiel (3) en de stuurstang op elkaar, en schuif het wiel op de
stang.
(3). Pas de gaten in het stuurwiel (3) en de gaten in de stuurstang op elkaar.
(4). Steek de stuurwiel schroef (16) door het stuurwiel (3) en de stuurstang.
Schuif de moer (17) in de andere zijde van het stuurwiel (3).
(5). Bevestig de schroef (16) met een schroevendraaier.
7. Installeer de beschermbeugel
(1). Zoek de beschermbeugel, 2 M6x48 schroeven (21), 2 Φ6 ringen (27) en
2 M6 moeren (22) bij elkaar. De schroeven en moeren vindt u in de blister
verpakking.
(2). Pas de gaten in de beschermbeugel en de gaten in het metalen frame
onder de voorbumper op elkaar.
(3). Schuif de Φ6 ringen (27) en schroeven in de gaten door de bescherm-
beugel en het frame, en zet ze dan vast met de moeren.
8. Bevestig de zitting
(1). Let erop dat de zitting vergrendeling in de ontgrendelde positie is.
Schuif het lipje aan de achterzijde van de zitting in de sleuf in de
carrosserie van de auto.
(2). Pas de zitting over het accu compartiment. Let er op dat het vergrendel
-
ingsmechanisme past in het gat in de carrosserie. Schuif vervolgens de
zitting op zijn plaats.
(3). Draai het slot van de zitting rechtsom totdat het in de vergrendelde
positie zit om het goed vast te kunnen zetten. Bovenstaande afbeelding
toont het slot van de zitting in de vergrendelde positie.
9. Batterijen stuurwiel
Voor het stuurwiel zijn 2 AAA batterijen nodig
(1). Open het deksel van het batterij compartiment met een schroevendraai-
er.
(2). Plaats de twee AAA batterijen in het batterij compartiment.
(3). Plaats het deksel weer op het batterij compartiment en zet het deksel
vast met een schroevendraaier.
10. Product eigenschappen
Aan/uit knop
Druk op de aan/uit knop om het voertuig in of uit te schakelen. Het voeding
indicatie lampje zal gaan branden als de auto wordt ingeschakeld.
Versnelling
Trek de versnelling omhoog om vooruit te rijden. Trek de versnelling omlaag
om achteruit te rijden.
Voetpedaal
Druk het voetpedaal omlaag om te bewegen. Het voertuig stopt als het
voetpedaal wordt losgelaten.
Geluidsknoppen
Druk op de geluidknoppen op het stuurwiel voor claxon en motorgeluiden.
Hoge snelheid uitschakeling
Om de snelheid te beperken als u kind in het voertuig zit, kunt u de functie
"Uitschakeling bij hoge snelheid" gebruiken. Verwijder de zitting en zoek het
bedieningspaneel (afgebeeld hierboven). In de benedenhoek van het
bedieningspaneel zit een kleine schakelaar om de snelheid te beheersen.
Beweeg de schakelaar naar positie A in het diagram voor hoge snelheid,
6,6 km/u (4 mijl/u).
Beweeg de schakelaar naar positie B in het diagram om het voertuig te
beperken tot lage snelheid, 3 km/u (1,86 mijl/u).
Houd er rekening mee dat het voertuig bij het achteruit rijden alleen 3 km/u
(1,86 mijl/u) rijdt.
Koplampen
De koplampen worden automatisch ingeschakeld als het voertuig in
beweging is.
Montagehandleiding
GEBRUIKSAANWIJZING
ZORG
ONDERHOUD
1. Controleer voor de montage of alle onderdelen aanwezig zijn en
neem contact op met uw plaatselijke winkel als er onderdelen
ontbreken.
2. Controleer na montage alle onderdelen en zorg ervoor dat het
voertuig goed werkt.
3. Reinig het voorzichtig van tijd tot tijd en vernietig geen
onderdelen.
4. Om uw kind veilig te houden, dient u het voertuig regelmatig te
inspecteren en onderhouden.