20
21
proBleeMoploSSINg
Probleem: Het voertuig beweegt niet.
Oorzaak:
1. De batterijen zijn te zwak of leeg.
Oplossing:
1. De batterijen zijn mogelijk verkeerd geplaatst. Neem de polariteitsindicatie in
het model in acht.
2. Vervang de batterijen door nieuwe.
Probleem : De zender werkt niet.
Oorzaak:
1. De batterij is verkeerd geplaatst.
2. De batterij heeft niet voldoende energie meer.
Oplossing:
1. Controleer of de batterijen juist zijn geplaatst.
2. Vervang de batterijen door nieuwe.
Probleem: Het voertuig kan niet worden bestuurd met de zender.
Oorzaak:
1. De batterijen zijn leeg.
2. De verbinding tussen de afstandsbediening en het model is verbroken.
Oplossing:
1. Plaats nieuwe batterijen.
2. Als het model meer dan 10 meter verwijderd is, dichterbij het model gaan
staan.
Nederlands
Nederlands
ServICeaaNWIjzINgeN
Op www.revell-control.de vindt u bestelmogelijkheden en
vervangingstips voor reserveonderdelen, alsmede andere
nuttige informatie over alle modellen van Revell Control.
Op
www.revell-control.de
vindt u meer tips en trucs.
5 BeSTureN vaN de auTo
5A
Druk de hendel voor vooruit-/achteruitrijden
(2A)
aan de linkerzijde van de zender
naar voren om vooruit te rijden.
5B
Druk de hendel voor vooruit-/achteruitrijden
(2A)
naar achteren om achteruit te rijden.
5C
Druk de stuurhendel
(2D)
rechts op de zender naar links om een bocht naar links
te maken.
5D
Druk de stuurhendel
(2D)
rechts op de zender naar rechts om een bocht naar rechts
te maken.
www.revell-control.de
aaNWIjzINgeN voor veIlIg rIjdeN
• Duw de boot altijd eerst weg van de oever.
• Let bij de keuze voor geschikt vaarwater op de windrichting en de grootte van het vaar-
water. Het is niet raadzaam om op stromende wateren zoals rivieren en beken te varen
met de boot.
• Vaar nooit met de boot in de buurt van zwemmende mensen, dieren of echte boten om
het risico op botsingen en schade uit te sluiten.
• Beweeg de regelaars altijd langzaam en met gevoel.
• Houd altijd de boot in het oog, kijk niet naar de zender!
• Bewaar deze handleiding goed.
• De boot mag uitsluitend volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt.
4 STarTvoorBereIdINg
Zet eerst de ON/OFF-schakelaar op de zender op "ON"; de Power-led gaat branden.
(2A)
Zet daarna de ON/OFF-knop op de boot op "ON"
(4A) Let op!
De boot wordt pas
ingeschakeld wanneer hij in het water wordt gezet! De zender heeft een bereik van
ongeveer 10 m. Laat uw boot te water op een plek waar het water ten minste 20 cm
diep is. Verzeker u ervan dat er geen gras, stokken of vuilnis in het water drijven. De
boot kan vast blijven zitten! Zet de boot in het water met het achterschip in uw rich-
ting.
Let op!
Wanneer de boot langzamer gaat varen, dient u hem onmiddellijk terug
naar de oever te sturen; de motor wordt uitgeschakeld wanneer de batterijen te leeg
zijn. Na gebruik moeten de boot en de zender worden uitgeschakeld.
3 BaTTerIjeN plaaTSeN
Zender
3A
Schroef de afdekking los en
verwijder deze.
3B
Plaats een E-blok 6LR61-batterij van
9V. Let op de juiste richting van de
polen, zoals aangegeven in het
batterijvak.
3C
Sluit de afdekking van het
batterijvak en schroef deze vast.
Model
3D
Draai de vergrendelingen voorzichtig
tegen de klok in.
3E
Verwijder de batterijvakafdekking
voorzichtig.
3F
Plaats 6 AA-batterijen van 1,5 V. Let
op de juiste richting van de polen,
zoals aangegeven in het batterijvak.
3G
Sluit de afdekking van het batterijvak
en draai de vergrendelingen weer vast.
• Schakel de zender en de boot uit wanneer deze niet worden gebruikt.
• Verwijder de batterijen uit de zender en de accu uit de boot wanneer deze langere tijd
niet worden gebruikt.
• Houd de boot steeds in het oog, zodat u de controle erover niet verliest.
• Wanneer de zender niet meer goed werkt, moeten de batterijen worden vervangen.
• Als u nog geen ervaring met modelboten hebt, raden wij aan de boot in gebruik te
nemen onder leiding van een ervaren persoon.
• Controleer voor iedere vaart of de door u gebruikte frequentie vrij is.
GESCHIKT VAARWATER:
Het water waar u met de boot vaart, moet voldoen aan de volgende criteria:
• Let bij de keuze van geschikt vaarwater op de grootte en diepte van het water en op de
windrichting. Vaar in principe uitsluitend in zoet, stilstaand water, dus niet op rivieren,
beken of op zee.
• Het water/het gebied moet vrij van obstakels zijn, dus zonder overmatige plantengroei,
drijvend afval, dieren of zwemmende mensen. Houd het vaartuig steeds in het oog,
zodat het niet tegen de bestuurder of andere mensen of tegen dieren aan vaart en
mogelijk letsel toebrengt.