114
•
Start de rotoren door de stuurhendel (afbeelding 3, pos. 4) voorzichtig naar voor te bewegen. Als u de rotoren
opnieuw wilt afstellen, trekt u alleen de linker stuurhendel (afbeelding 3, pos. 4) terug naar de achterste positie.
•
Verhoog nu het toerental van de rotoren van de quadrocopter door de linker stuurhendel langzaam naar voor te
schuiven tot de quadrocopter opstijgt en op een hoogte van ca. 1,5 meter van u zweeft. Vermijd principieel drukke
en grote stuurbewegingen. Controleer of en zo ja in welke richting de quadrocopter zich beweegt. Met behulp van
trimming op de afstandsbediening (zie punt c) in dit hoofdstuk) kunt u ongewilde bewegingen compenseren.
•
Om de quadrocopter weer te landen, trekt u op een geschikte landingsplaats de linker stuurhendel langzaam terug
tot de quadrocopter tot op de grond daalt. Een stevige landing op de grond is daarbij geen probleem en mag niet
met plotselinge bewegingen van de gashendel gecorrigeerd worden.
•
Probeer zo goed als mogelijk verticaal te landen ("helikopterlanding"). Vermijd landingen met hoge horizontale
snelheden ("vliegtuiglanding"). Schakel na de landing de motoren uit (linker stuurhendel helemaal terugtrekken).
•
Oefen het starten een aantal keren, zodat u een gevoel voor de Quadrocopter krijgt. Bent u redelijk zeker in het
besturen, kunt u beginnen de vliegrichting met gier-, nick- en rollfunctie te sturen (zie tips in hoofdstuk 11). Voer de
besturing steeds langzaam en met gevoel uit en oefen bepaalde manoeuvres, voordat u aan een nieuwe manoeu-
vre begint. De eerste vluchten moeten niet meer dan 30 tot 60 seconden duren.
•
Als u zich al wat met de vliegeigenschappen van het model vertrouwd hebt gemaakt, kunt u verdere oefeningen
uitvoeren. Hierbij moet u met eenvoudige vliegmanoeuvres, zoals vb. een meter vooruit/achteruit vliegen (nick-
functie) beginnen. Vervolgens oefent u het zweven naar links/rechts (roll-functie). Als u ook hier de nodige oefening
hebt, kunt u beginnen cirkels en achtfiguren te vliegen.
•
Als u het vliegen wilt instellen, moet na de landing eerst de rotoren worden afgesteld en daarna de aan-/uitschake-
laar aan de quadrocopter in de stand "Off" (uit) worden gezet. Pas daarna mag de zender uitgeschakeld worden.
b) Vliegbewegingen
Nadat het model werd gestart, bevindt het zich in de zogenaamde zweefvlucht. Druk de linker stuurhendel op de
zender voorzichtig naar voor. Hiermee wordt het opstijgen van het model ingeleid. Als u de linker stuurhendel opnieuw
een stukje terugzet, wordt het stijgen beëindigd. Trekt u de linker stuurhendel voorzichtig naar beneden dan wordt
het dalen ingeleid.
Stuurt u de linker stuurhendel naar links, dan zal het model rond de hoogte-as naar links draaien. Indien u naar rechts
stuurt, draait de quadrocopter naar rechts.
Druk de rechter stuurhendel voorzichtig naar voor. Het model wordt naar voor gestuurd. Drukt u de rechter stuurhen-
del naar achter, zal de quadrocopter naar achter gestuurd worden.
Als de rechter stuurhendel naar links wordt gestuurd, dan zal het model naar links zweven. Als de rechter stuurhendel
naar rechts wordt gedrukt, zal de quadrocopter naar rechts zweven.
Houd m.b.t. de sturen van het model ook rekening met de voorschriften in het hoofdstuk 11.