108
Let op:
• Wijzig de instellingen alleen stap voor stap en controleer vervolgens of het veranderde rijgedrag aan uw
verwachtingen voldoet. Noteer de aangebrachte wijzigingen zodat u ze makkelijk opnieuw ongedaan kunt
maken.
• Worden de kogelkopschroeven (A) en (B) in de gelijke richting gedraaid worden (beide schroeven in de
richting van de wijzers van de klok in plaats van tegen de wijzers van de klok in), dan verandert dit het
voor-/naspoor en niet de wielvlucht!
• Draai de beide schroeven altijd gelijktijdig (vb. de bovenste schroef een kwartdraai met de richting van de
wijzers van de klok, de onderste schroef een kwartdraai tegen de richting van de wijzers van de klok).
• Let erop dat de schroefdraad van de kogelkopschroeven (A) en (B) minstens tot 2/3 in de wieldraagarm
blijft ingedraaid. Worden de schroeven te ver uitgedraaid, dan kan niet enkel de aandrijfbron uitvallen,
maar het gevaar bestaat ook dat het staartroer beschadigd raakt, wanneer de kogelkopschroef uit de
schroefdraad breekt.
Worden beide kogelkopschroeven te ver ingedraaid, dan loopt de motor te streng; dit moet ook worden
vermeden.
• De beide buitenliggende metalen tapeinden (C) dienen voor het vastmaken van de in de fusee liggende
kogelkopschroeven (A) en (B).
Het is juist en optimaal wanneer de kogelkopschroeven in de fusee makkelijk kunnen bewegen, maar niet
wankelen. Enkel dan is de probleemloze vering van het wiel mogelijk!
Draai de metalen tapeinden (C) niet met geweld vast aangezien dan de vering te strak is; het wiel kan niet
goed in- en opnieuw uitveren.
Als daarentegen het metalen tapeind (C) niet voldoende wordt vastgedraaid, wikkelen de kogelkop-
schroeven (A) en (B) in de fusee en wordt het rijgedrag oncontroleerbaar aangezien de wielvlucht tijdens
het rijden verandert.
Summary of Contents for 49 01 27
Page 122: ...122 ...
Page 123: ...123 ...