98
¦ ¦
a
b
c) Wielvlucht instellen
De wielvlucht kenmerkt de hoek van de wielen t.o.v. de verticale as.
Negatieve wielvlucht
Positieve wielvlucht
(bovenzijde wielen wijst naar binnen)
(bovenzijde wielen wijst naar buiten)
Negatieve wielvlucht aan de voorwielen verhoogt de dwarsstabiliteit van de wielen in bochten, de besturing reageert directer, de stuurkrachten worden kleiner.
Tegelijkertijd wordt het wiel in de asrichting op de fusee gedrukt. Daarmee wordt de axiale lagerspeling uitgeschakeld, het rijgedrag wordt rustiger.
Negatieve wielvlucht aan de achterwielen vermindert de neiging van de achterkant van het voertuig om in bochten te oversturen. De instelling van een negatieve
wielvlucht verhoogt de slijtage aan de binnenkanten van de wielen. Dit effect kan echter gecompenseerd worden door de instelling van een toespoor.
Het wijzigen van de wielvlucht in een positieve richting naar een positieve wielvlucht vermindert de dwarsstabiliteit van de banden.
Wielvlucht aan de voor- en achterwielen instellen
De spanschroeven voor de veerinstelling van de wielvlucht bevinden zich in de bovenste
wieldraagarmen.
• Draai de spanschroef van de bovenste wieldraagarm met de klok mee: De bovenkant van het
wiel wordt naar binnen getrokken in de richting van "negatieve wielvlucht".
• Draai de spanschroef van de bovenste wieldraagarm tegen de klok in: De bovenkant van het
wiel wordt naar buiten gedrukt in de richting van "positieve wielvlucht".
Let op een evenwichtige instelling van de dwarsstabiliteit van de voor- en achteras omdat
verschillen een over- of onderstuurd rijgedrag tot gevolg kunnen hebben.
d) Spoor instellen
De sporing duidt de positie van de wielen t.o.v. de rijrichting aan.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit elkaar gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel t.o.v. de rijrichting. Ter compensatie
kunnen de wielen van het stilstaand voertuig zo ingesteld worden dat ze vooraan lichtjes naar binnen wijzen. Dit toespoor zorgt tegelijkertijd voor een betere
zijdelingse geleiding van de banden en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan dit via de instelling van een naspoor bereikt worden, d.w.z. de wielen van het stilstaand voertuig wijzen
naar buiten.
Voor een grove afstelling van het spoor kunnen de buitenste spoorstangen aan het middelste spoorstangdeel op twee verdere bevestigingspunten vastgeschroefd
worden. Daarmee verandert ook de Ackermann-hoek. Spanschroeven (zie afbeelding onderaan rechts, pos. 1) voor het afzonderlijk instellen van het spoor van
de voorwielen bevinden zich in de rechter en linker spoorstang, tussen de stuurhevel en de stuurplaat.
Het toespoor van de voorwielen mag niet meer zijn dan 4°!
Voorspoor (a):
Stelschroeven (1) naar voren draaien verlengt de
buitenste spoorstangen, het wiel wordt door de
spoorstangarm achter naar buiten gedrukt. Deze
instelling leidt er toe dat de binnenzijde van de ban-
den sneller slijt.
Naspoor (b):
Stelschroeven (1) naar achter draaien verkort de
buitenste spoorstangen, het wiel wordt door de
spoorstangarm achter naar binnen getrokken. Deze
instelling leidt er toe dat de buitenzijde van de ban-
den sneller slijt.
1
Summary of Contents for 23 65 55
Page 106: ...106 ...
Page 107: ...107 ...