53
GB
D
F
I
NL
E
P
GR
RU
TR
9. Bedrading
9.1. Voorzichtig
1
Volg de voorschriften van uw overheidsorgaan voor technische standaards
met betrekking tot elektrische apparaten, bedradingsvoorschriften en aanwij-
zingen van elk elektriciteitsbedrijf.
2
Bedrading voor de bediening (die vanaf nu transmissieleiding genoemd wordt)
moet apart (5 cm of meer) van de voedingskabel worden aangelegd zodat
deze niet wordt beïnvloed door elektrische ruis van de voedingskabel. (Plaats
de transmissieleiding en de voedingskabel niet in dezelfde elektriciteitsbuis.)
3
Zorg voor de voorgeschreven aarding voor het buitenapparaat.
4
Geef wat ruimte rond de bedrading van de doos met elektrische onderdelen
van de binnen- en buitenapparaten, want deze doos moet soms verwijderd
worden bij onderhoudswerkzaamheden.
5
Verbind de voedingskabel nooit met het aansluitbed van de transmissieleiding.
Wanneer u dit doet, branden de elektrische onderdelen door.
6
Gebruik tweeaderige afschermkabels voor de transmissieleiding. Wanneer
transmissieleidingen van verschillende systemen verbonden worden met de-
zelfde meeraderige kabel, veroorzaakt de daaruit voortvloeiende slechte ver-
zending en ontvangst foutieve werking.
7
Alleen de gespecificeerde transmissieleiding moet aangesloten worden aan
het aansluitblok voor transmissie van het buitenapparaat.
(Transmissieleiding om aangesloten te worden op een binnenapparaat: Aansluit-
blok TB3 voor een transmissieleiding. Anders: Aansluitblok TB7 voor centrale
bediening)
Bij foutieve aansluiting zal het systeem niet werken.
8
Wanneer een aansluiting moet worden gemaakt met de hoofdbedienings-
eenheid of apparaten van verschillende koelsystemen in groepsverband moe-
ten werken, moet een transmissieleiding voor bediening gelegd worden tus-
sen de buitenapparaten. Sluit deze bedieningsleiding aan tussen de aansluit-
blokken voor centrale bediening. (2-dradige leiding zonder polariteit)
Wanneer apparaten van verschillende koelsystemen samenwerken zonder de
aansluiting op de hoofdbedieningseenheid, dient u de invoegklem van de kort-
sluitverbindingsklem van CN41 van één buitenapparaat naar CN40 te verplaat-
sen.
9
De groep wordt ingesteld met behulp van de afstandsbedieningseenheid.
9.2. Bedieningsdoos en aansluitpositie van
bedrading
1. Sluit de transmissieleiding voor binnenapparaten aan op het aansluitblok voor
de transmissielijn (TB3) of sluit de bedrading tussen buitenapparaten of de
bedrading met het centrale besturingssyteem aan op het aansluitblok voor
centrale besturing (TB7).
2
Voorbeelden van bedrading
•
Naam bedieningseenheid, aanduiding en toegestane aantal bedienings-
eenheden.
2. Afstandsbedieningskabel
Typen afstandsbedieningskabel
Kabeldoorsnede
Opmerkingen
2-aderige kabel (zonder afscherming)
0,3 tot 1,25 mm
2
Gebruik bij een lengte van meer dan 10 m, een
kabel met dezelfde specificaties als (1) Bedra-
ding transmissiekabels.
Naam
Bedieningseenheid buitenapparaat
Bedieningseenheid binnenapparaat
Afstandsbedieningseenheid
Code
OC
IC
RC
Toegestane aantal bedieningseenheden
Een tot zestien regelaars voor een enkele OC
Maximaal twee per groep
Voorbeeld van de groepswerking met meerdere buitenapparaten (afschermdraden en adresinstellingen zijn nood-
zakelijk)
<Voorbeeld van bedrading transmissiekabels>
[Fig. 9.3.1]
M-NET-afstandbediening (P.4)
[Fig. 9.3.2]
MA-afstandbediening (P.4)
A
Groep 1
B
Groep 3
C
Groep 5
D
Afschermdraad
E
Subafstandsbedieningseenheid
( ) Adres
Apparaat
Bereik
Instellingsmethode
IC (Hoofd)
01 t/m 50
Stel het laatste adres in in dezelfde groep van binnenapparaten
IC (Ondergeschikt)
01 t/m 50
Stel de adressen in van elk apparaat, anders dan de IC (Hoofd), in de groep van binnenapparaten. IC (Hoofd) moet
opeenvolgend zijn
Buitenapparaat
51 t/m 100
Meest recente adres van binnenapparaten in hetzelfde koels 50
M-NET R/C (Hoofd)
101 t/m 150
Adres IC (Hoofd) + 100
M-NET R/C (Ondergeschikt)
151 t/m 200
Adres IC (Hoofd) + 150
MA R/C
–
Niet-vereiste adresinstelling (vereiste Hoofd/Subinstelling)
h. Stel meerdere buitenapparaten in als een groep vanaf de afstandsbedieningseenheid (RC) nadat de spanning is ingeschakeld. Zie de installatiehandleiding van de
afstandsbedieningseenheid voor meer informatie.
<Bedradingsmethode en adresinstellingen>
a. Zorg ervoor dat afschermdraden gebruikt worden voor aansluitingen tussen buitenapparaat (OC) en binnenapparaat (IC), tussen OC en OC, en tussen IC en IC.
b. Gebruik voedingsbedrading om de aansluitklemmen M1 en M2 en aardklem op transmissiekabelblok (TB3) van elk buitenapparaat (OC) aan te sluiten op aansluit-
klemmen M1, M2 en S op het transmissieblok van de binnenapparaten (IC).
c.
Sluit aansluitklemmen 1 (M1) en 2 (M2) van het transmissiekabelblok van binnenapparaat (IC) met het laatste adres in dezelfde groep aan op aansluitblok van de
afstandsbedieningseenheid (RC).
d. Sluit de aansluitklemmen M1, M2 en S op de aansluitblokken (TB7) voor centrale bediening op beide buitenapparaten (OC) op elkaar aan.
e. Verander de jumperklem op het bedieningsbord van CN41 naar CN40 voor slechts een enkel buitenapparaat.
f.
Sluit de aansluitklem S op het aansluitblok (TB7) voor centrale bediening van het buitenapparaat (OC) waar de jumperklem in CN40 is geplaatst aan op de aardschroef
op het elektriciteitskast.
g. Stel de schakelaar voor de adresinstelling in zoals hieronder wordt getoond.
*
Als u het adres van het buitenapparaat op 100 wilt instellen, dient u de schakelaar voor het instellen van het adres in te stellen op 50.
Wanneer u afgeschermde bedrading gebruikt, dient u de afscherming van de
transmissieleiding van het binnenapparaat aan te aarden via de aardschroef
(
) en de afscherming van de leiding tussen de buitenapparaten en het cen-
trale besturingssysteem te aarden op de aansluitklem (S) voor de afscherming
op het aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem. Daarnaast dient,
in het geval van een buitenapparaat waarbij de aansluitklem voor de netspanning
CN41 is vervangen door CN40, de aansluitklem (S) voor de afscherming van
aansluitblok (TB7) van het centrale besturingssysteem ook te worden geaard
(
).
[Fig. 9.2.1]
(P.4)
A
Netvoeding
B
Transmissieleiding
2. Leidingbevestigingsplaten (ø27) worden meegeleverd.Leid het netsnoer en de
transmissieleidingen door de juiste doordrukopeningen en verwijder vervol-
gens de afdekking van de doordrukopening aan de onderkant van de aansluit-
doos en sluit de draden aan.
3. Sluit het netsnoer aan op de bedieningsdoos m.b.v. een kabeldoorvoer die
spankrachten kan opvangen (een PG-aansluiting of iets dergelijks).
9.3. Bedrading transmissiekabels
1
Typen bedieningskabels
1. Bedrading transmissiekabels
•
Typen van transmissiekabels: Afschermdraad CVVS of CPEVS
•
Kabeldoorsnede: Meer dan 1,25 mm
2
•
Maximaal toegestane kabellengte: Minder dan 200 m
WT03957X01_nl
03.3.26, 3:47 PM
53