![MC Crypt 59 11 57 Instruction Manual Download Page 88](http://html1.mh-extra.com/html/mc-crypt/59-11-57/59-11-57_instruction-manual_1752927088.webp)
88
Bediening
• De programmaloopsnelheid kunt u anders ook met de toets TAP DISPLAY (10) instellen. Druk deze toets
tweemaal in. Het interval tussen de beide keren dat u de toets indrukt komt overeen met de programmaloopsnelheid.
• Om een lopend programma aan te houden, drukt u op de toets PROGRAM/PAUSE (3). De terugschakeling van
de scènes wordt aangehouden.
• Druk de toets PROGRAM/PAUSE (3) opnieuw in om het programma terug te activeren.
• Om enkel het lichteffect donker te schakelen zonder de programmacyclus te onderbreken, drukt u op de toets
BLACKOUT (11). Wanneer u opnieuw op deze toets drukt, schakelt het lichteffect opnieuw helder.
Testen van een programma
• Druk de toets PROGRAM/PAUSE (3) in en houd deze ingedrukt tot de bijhorende LED knippert.
• Druk op de toets BLACKOUT (11) om de blackout-modus te deactiveren.
• Selecteer het gewenste programma met de toetsen BANK (9).
• Druk op de toetsen SCENE (2) om de individuele scènes te testen.
Wijzigen van individuele scènes in een programma
Het komt vaak voor dat individuele scènes gewijzigd moeten worden. Om niet altijd het hele programma te moeten
veranderen, kunt u ook individuele scènes aanpassen.
• Druk de toets PROGRAM/PAUSE (3) in en houd deze ingedrukt tot de bijhorende LED knippert.
• Druk op de toets BLACKOUT (11) om de blackout-modus te deactiveren.
• Selecteer het gewenste programma met de toetsen BANK (9).
• Druk de toets SCENE (2) van de scène in, die moet worden aangepast.
• Selecteer het lichteffect dat moet worden gewijzigd met de overeenkomstige toets SCANNER (1). De bijhorende
LED moet knipperen.
• Wijzig nu met de kanaalfader (18) de geselecteerde scène tot deze aan uw wensen voldoet.
• Ga met de andere lichteffecten die voor deze scène moeten worden veranderd op dezelfde manier tewerk door
ze met de toetsen SCANNER (1) en de overeenkomstige instellingen van de kanaalfader (18) te wijzigen.
• Druk de toets MIDI/REC (5) in.
• Druk de toets SCENE (2) van de gewijzigde scène om de wijziging op te slaan.
• Ga met de andere scènes die moeten worden gewijzigd op dezelfde manier tewerk.
• Druk de toets PROGRAM/PAUSE (3) in en houd deze ingedrukt om de programmeermodus opnieuw te verlaten.