- 76 -
Voor in gebruik name
10.15
Aansluiten van de gasfles
62
63
66
60
61
65
64
Abb. 33: Gasaansluiting
Â
Breng de gasfles 60 aan op een geschikte plaats en
beveilig de fles tegen omvallen.
Â
Gebruik een wandhouder of een flessenwagen om
zeker te zijn van een veilige plaats.
Â
Open het gasflesventiel 61 meerdere malen kort ach
-
ter elkaar, om eventueel aanwezige vuildeeltjes uit te
blazen.
Â
Sluit het reduceerventiel 64 op de beschermgasfles
60 aan.
Â
Start de „gastest“ en stel de hoeveelheid gas in met
de instelschroef 66 van het reduceerventiel. De gas-
hoeveelheid wordt op de stromingsmeter 63 aange-
geven.
Vuistregel:
Grootte van het gasmondstuk = liter/min.
De inhoud van de fles wordt op de inhoudmanometer
62 aangegeven.