15
NL
1. Montage van de voorwielen
Om de voorwielen te monteren, verwijdert u alle onderdelen van de vooras. Schuif een ring (5)
op de vooras en bevestig een voorwiel (2). Schuif een ring (5) op de as en zet deze vast met
een moer (6). Druk nu een wieldop op het wiel totdat u deze hoort vastklikken. Herhaal dit
proces om het andere voorwiel te monteren.
2. Montage van de achteras
Plaats een ring (5) aan de lange zijde van de achteras (8) en duw de as vanaf de linkerkant
door de carrosserie (1).
3. Montage van versnellingsbak en aandrijfwiel
De versnellingsbak (4) is vanaf rechts op de achteras geplaatst. Sluit de transmissieconnector
aan op de carrosserie. Zet het aandrijfwiel (3) op de as en stel deze af op de versnellingsbak.
U kunt het aandrijfwiel herkennen aan de bult die in de achterste aandrijfeenheid past. Schuif
een ring (5) op de as en zet deze vast met een moer (6). Draai de moer vast met de sleutel
(21). Druk nu een wieldop op het wiel totdat u deze hoort vastklikken.
4. Achterwiel montage
Schuif een ring (5) op de achteras en plaats het tweede achterwiel (3) op de as. Schuif een
ring (5) op de as en zet deze vast met een moer (6). Draai de moer vast met de sleutel (21).
Tip:
In de doos zat een extra sleutel om de moer aan de andere kant van het model vast te
houden. Pas op dat u de moer niet te vast aandraait. Druk nu een wieldop op het wiel
totdat u deze hoort vastklikken.
5. Stuurwielmontage
Plaats het stuur (9) op de stuuras. Centreer het gat in het stuur met het gat in de stuuras en
steek de cilinderschroef door het gat en zet deze vast met de moer Ø5 (11).
6. Batterijaansluiting
Sluit alle stekkerverbindingen aan zoals afgebeeld. Sluit alleen steekverbindingen aan die in
elkaar passen en let erop dat u de polariteit niet verwisselt. Zorg ervoor dat de rode draad
(plus) en de zwarte draad (min) zijn aangesloten op hun respectieve klemmen van dezelfde
kleur. Schakel het voertuig in door op de rode knop aan de rechterkant van het dashboard te
drukken.
7. Montage van de stoel
Plaats de zitting (12) op het lichaam en schroef deze vast met de Ø 4 x 10 schroeven (13).
8. Installatie van de dummy-uitlaat
Steek de dummy-uitlaat (14) in het gat in de carrosserie en schroef deze van onderaf vast met
een schroef van Ø 4 X 12 mm.
9. Montage van de as (aanhangwagen)
Keer de kipper om en steek de wielas (19) door het gat in de kipper. Schuif een ring (5) en een
afstandsbus (20) op de wielas. Plaats een wiel (2) en zet het vast met een ring (5) en een
moer (6). Druk nu een wieldop op het wiel totdat u deze hoort vastklikken.
Tip:
Er werd een extra sleutel meegeleverd om de moer aan de andere kant van de trailer
vast te houden. Pas op dat u de moer niet te vast aandraait. Herhaal dit proces om het
andere wiel te monteren.
10. Montage van de dissel
Steek de dissel (16) in de groef op de kipper (17). Lijn de gaten op de dissel uit met de gaten
op de kiepwagen en zet ze vast met twee Ø4 x 12 schroeven (15). Draai de aanhanger om.
11. Sluit de aanhanger aan op de trekker
Steek het uiteinde van de dissel (16) in de trekhaak op de tractor. Lijn de dissel zo uit dat de
koppelpen (18) door de gaten past.
12. Functies
A
Aan/uit schakelaar
Met de aan/uit schakelaar (ON/OFF) is het mogelijk het voertuig aan- en uitzetten..
B
Schakelaar
Vooruit:
Stel de knop „Forward-Backward“ in de stand „Forward“.
Nadat het gaspedaal (D) wordt ingedrukt gaat het model vooruit.
Stoppen:
Het model stopt nadat de voet van het gaspedaal (D) wordt genomen.
Stel de knop „Forward-Backward“ in de neutrale stand.
Achteruit:
Stel de knop „Forward-Backward“ in de stand „Backward“.
Nadat het gaspedaal (D) wordt ingedrukt, gaat het model achteruit.
Het voertuig moet tot stilstand komen zodra de rijrichting wordt gewijzigd.
Anders kan de versnelling of/en motor schade oplopen.
C
Geluid
Druk hierop om het geluid af te spelen.
D
Gaspedaal
Druk op het gaspedaal om het model te laten bewegen.
Haal je voet van het gaspedaal en het model stopt.
13.
Laden
● Tijdens het laden moet het voertuig zijn uitgeschakeld.
● De oplaadtijd is 10 uur.
● Het is niet aangeraden de accu vaker dan 1 keer binnen 20 uur te laden.
● De oplader en accu worden tijdens het laden warm.
Waarschuwing!
•
De lader is geen speelgoed. Gebruik alleen de bijgeleverde oplader.
•
De batterij mag alleen worden opgeladen door of onder toezicht van een volwassene.
•
De aansluitklemmen mogen niet kortgesloten worden.
•
De lader moet regelmatig worden gecontroleerd op beschadigingen aan de kabel, de
stekker, de ombouw en andere onderdelen. Als er schade wordt opgemerk, mag de lader
niet worden gebruikt totdat de schade is repareerd.
•
Geef het model na elk gebruik voldoende tijd om af te koelen alvorens het opnieuw te
gebruiken. Wanneer u een vervangingsbatterij gebruikt, laat de batterij dan ten minste
15 minuten afkoelen voordat u het model weer gebruikt. Oververhitting kan leiden tot
beschadiging van de elektronica of tot brandgevaar.
●
Koppel het model altijd onmiddellijk los van de oplader nadat het opladen is voltooid.
Koppel de lader altijd onmiddellijk los van de stroomvoorziening nadat u de stekker uit
het stopcontact hebt gehaald. Als het model of de lader na afloop van het laadproces
aangesloten blijft, kan dit leiden tot schade aan het model, de lader of de
stroomvoorziening (brandgevaar).
●
Gebruik de lader alleen in droge ruimten.
14. Thermische zekering
Als het model niet werkt of niet kan worden geladen, controleer dan de zekering. Deze vindt u
onder de stoel.Als de zekering defect is, dient u deze te vervangen. Een reservezekering is bij
de levering inbegrepen.
Probleem
Oorzaak
Oplossing
De batterij kan niet meer opgeladen worden
Lader of batterij defect.
Controleer lader en batterij.
De batterij kan niet meer worden opgeladen, hoewel de batterij en de lader
in orde zijn.
Laad contactdoos defect
Controleer of vervang het laadcontact.
De rijtijd is erg kort
De batterij is diep ontladen of versleten.
Gebruik een nieuwe batterij en vermijd diepontlading.
Model werkt niet.
De batterij is verkeerd aangesloten.
Sluit de batterij op de juiste manier aan (zie gebruiksaanwijzing).
ON/OFF schakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
Na het aanzetten rijdt het voertuig niet.
Motorkabel verkeerd of niet aangesloten.
Controleer en sluit de motorkabel aan (zie gebruiksaanwijzing).
Na het aanzetten het voertuig rijdt, of slechts in één richting
Gas- of richtingsschakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
Na het aanzetten rijdt het voertuing slechts ein één richting
Richtingsschakelaar defect.
Controleer of vervang de schakelaar.
De actieve zekering wordt geactiveerd en schakelt het apparaat voor
enkele seconden uit. Eerst is een enkele klik hoorbaar.
Belast of kortsluiting
Vermijd belasing van het voertuig, of controleer het voertuig.
Schakelaars in en voertuig verslijten zeer vaak.
Vuil en vocht beschadigen de schakelaars.
Rijd niet in natte of verontreinigde bebieden zoals weilanden,
grind, zand, e.d.
Rubberen banden komen los op de wielen.
Rijden op een de heet of verontreinigd wegdek.
Verwissel banden en vermijd hete en vervuilde oppervlakken.