5.7 Voedingsspanning
Sluit de meegeleverde netadapter aan op de in-
bouwstekker “AC POWER IN” (20) op de achterzijde
van het apparaat: bevestig de 3-polige koppeling
van de kabel en vergrendel de verbinding door de
kartelmoer vast te draaien. Plug de netstekker van
de netadapter in een stopcontact (230 V~/50 Hz).
6
Ingebruikname
1) Plaats alle uitgangsregelaars [(26), (28), (33),
(36)] in de minimumstand, alvorens in te schake-
len. Zo vermijdt u luide inschakelploppen.
2) Indien condensator- of elektretmicrofoons die
met een fantoomvoeding van 48 V werken, via
XLR-stekkers zijn aangesloten op de jacks “MIC/
LINE” (1), plaatst u de schuifschakelaar (27) in
de bovenste stand. De XLR-aansluitingen van de
jacks worden dan voorzien met een fantoomvoe-
ding van 48 V, en de rode LED “PHANTOM
POWER +48 V” (25) licht op.
3) Schakel het mengpaneel in met de schakelaar
“POWER” (18) op de achterzijde van het appa-
raat. De rode LED “POWER” (24) licht op en geeft
aan dat het toestel klaar is voor gebruik. Schakel
vervolgens de aangesloten apparatuur in.
Schakel het mengpaneel na gebruik weer uit
met de schakelaar “POWER” (18). Wanneer u
het mengpaneel langere tijd niet gebruikt, trek
dan de stekker van de netadapter uit het stop-
contact, omdat de netadapter zelfs bij uitgescha-
keld mengpaneel toch een geringe hoeveelheid
stroom verbruikt.
7
Bediening
7.1 Basisinstelling van de ingangskanalen
Voor instelling van het niveau van de ingangskana-
len moet u eerst
a de volgende regelaars in de middelste stand
draaien:
alle GAIN-regelaars (5)
alle equalizers (6, 7, 9)
alle panorama- en balansregelaars (12)
b druk bij de monokanalen 1 – 4 op de keuzetoet-
sen (4) voor het GAIN-regelbereik naargelang
aangesloten signaalbron:
uitschakelen (stand “MIC”) bij aangesloten
microfoon of drukken (stand “LINE”) bij aan-
gesloten lijnbron
c draai alle regelaars “AUX” (10), “FX” (11) en
“LEVEL (14) helemaal naar links in de stand “0”
1) Stuur een geluidssignaal (testsignaal of muziek-
fragment) naar het eerste gebruikte kanaal.
2) Draai de niveauregelaar “LEVEL” (14) van het
kanaal open tot ongeveer
2
/
3
van de maximum-
waarde (b. v. stand “7”). Schuif de masterrege-
laar (33) zo ver open, tot u het signaal via de
geluidsinstallatie kan horen. [ Om het mastersig-
naal te beluisteren via een hoofdtelefoon of een
monitorinstallatie die op de jacks “CTRL ROOM”
(19) is aangesloten, zie hoofdstuk 7.3.]
3) Om de VU-meter (30) het pre-faderniveau van
het kanaal te laten weergeven, drukt u op de
toets (32) [stand “PFL”]. Selecteer met de toets
“PFL CH SELECT” (31) het kanaal: door achter-
eenvolgens enkele keren op de toets te drukken,
worden de kanalen in stijgende volgorde overlo-
pen; bij elke druk op de toets wordt een kanaal
verder gesprongen. Bij het net geselecteerde
kanaal licht de LED (13) groen op.
Opmerking: Om na doorlopen van het laatste
kanaal 7/8 weer naar kanaal 1 te
schakelen, drukt u tweemaal op de
toets.
4) Stel met de overeenkomstige regelaar GAIN (5)
de ingangsversterking optimaal in aan de hand
van de VU-meter: Bij luide passages moet de VU-
meter niveauwaarden aanduiden in het bereik
van 0 dB. Indien nodig kan de regelaar ook hele-
maal naar links of naar rechts gedraaid worden.
5) Wanneer de VU-meter door uitschakelen van de
toets (32) opnieuw wordt omgeschakeld naar
weergave van het masterniveau, kan de uitstu-
ring met de LED (13) van het kanaal grof worden
gecontroleerd:
Licht de LED even rood op, dan is het kanaal-
signaal nog net niet overstuurd. De LED mag
helemaal niet resp. bij muziekpieken slechts kort
oplichten. Indien ze permanent oplicht, moet het
niveau van het ingangssignaal worden terugge-
bracht [door de ingangsversterking (GAIN) resp.
het uitgangsniveau van de betreffende signaal-
bron te reduceren].
6) Stel de klank in (±15 dB) met de regelaar voor
hoge “HI” (6) en lage “LO” (9) tonen en middento-
nen “MID” (7). Voor de monokanalen 1 – 4 kan u
een Low Cut-filter (hoogdoorlaatfilter) inschake-
len. Daardoor worden ongewenste signaaldelen
onder de 80 Hz zoals contactgeluid onderdrukt.
Controleer vervolgens de uitsturing van het
kanaal en corrigeer ze eventueel.
7) Schuif de niveauregelaar “LEVEL” (14) opnieuw
in de stand “0”, zodat bij de instellingen voor het
volgende kanaal het signaal van het eerste
kanaal niet stoort. Herhaal de niveau- en klankre-
geling voor alle andere kanalen.
Opgelet!
Stel het volume van de geluidsinstallatie en dat van
de hoofdtelefoon nooit zeer hoog in. Langdurige
blootstelling aan hoge volumes kan het gehoor
beschadigen! Het gehoor raakt aangepast aan
hoge volumes die na een tijdje niet meer zo hoog
lijken. Verhoog daarom het volume niet nog meer,
nadat u er gewoon aan bent geraakt.
Opgelet!
●
Schakel de fantoomvoeding uitsluitend in of
uit, wanneer het mengpaneel is uitgescha-
keld. Zo vermijdt u luide schakelploppen.
●
Schakel de fantoomvoeding niet in, wanneer
ongebalanceerde microfoons zijn aangeslo-
ten op de XLR-aansluitingen van de jacks
“MIC/LINE” (1)! Deze microfoons zouden
kunnen worden beschadigd.
7.2 De geluidsbronnen mengen
1) Schuif de masterfader (33) zo ver open, dat de
mengverhouding van de aangesloten geluids-
bronnen optimaal kan worden ingesteld.
2) Stel met de niveauregelaars (14) van de kanalen
de gewenste volumeverhouding van de geluids-
bronnen in. Stuur de geluidsbronnen die het
luidst te horen moeten zijn, optimaal uit (zie
hoofdstuk 7.1) en verminder het niveau van de
overige geluidsbronnen overeenkomstig.
3) Meng het monitorsignaal voor het geluid op het
podium (zie hoofdstuk 7.2.2) en, bij gebruik van
het effectenkanaal “FX SEND”, voer de effectin-
stellingen door (zie hoofdstuk 7.2.1).
4) Plaats met de regelaar “PAN” resp. “BAL” (12) bij
de monokanalen 1 – 4 het mono-kanaalsignaal
zoals gewenst op de stereobasis resp. stel op de
stereokanalen 5/6 en 7/8 de gewenste balans in.
Opmerking: Bij monosignalen op de stereoka-
nalen werken de balansregelaars
zoals panoramaregelaars.
5) Met de rechter toets “2-TRACK”
(34) kan u het
signaal van het geluidsopnameapparaat op de
ingang “PLAY” (22) naar het masterkanaal scha-
kelen. Bij ingedrukte toets wordt het – zonder dat
het niveau via het mengpaneel kan worden inge-
steld – vóór de masterregelaar aan het master-
signaal toegevoegd.
Het weergavesignaal van het geluidsopname-
apparaat kan ook afzonderlijk via een hoofdtele-
foon of een monitorinstallatie worden beluisterd.
Zie hiervoor hoofdstuk 7.3.
6) Stel met de masterregelaar het uiteindelijke
niveau in van het stereomastersignaal dat op de
masteruitgang “MAIN” (17) en de opname-uit-
gang “REC” (21) beschikbaar is.
In principe wordt een optimale uitsturing
bereikt, wanneer de VU-meter (30) bij gemiddeld
luide passages waarden in het bereik van 0 dB
aanduidt (weergave 0 dB = 1 V). Indien het uit-
gangsniveau voor het nageschakelde apparaat
echter te hoog of te laag is, dan moet het master-
signaal overeenkomstig lager of hoger worden
uitgestuurd.
7.2.1 Instellingen voor het effectenkanaal “FX
SEND”
Via het uitgangskanaal “FX SEND” kan u de signa-
len van de kanalen 1 – 7/8 langs een effectenappa-
raat versturen en naar het mengpaneel terugsturen.
Het effectenkanaal is post-fader geschakeld.
1) Meng met behulp van de regelaars “FX” (11) de
signalen van de ingangskanalen met het signaal
op het effectenkanaal.
2) Stel met de regelaar “FX SEND” (28) het niveau
in van het uitgangssignaal op het effectenkanaal
dat via de jack “FX SEND” (16) wordt afgenomen
en naar het effectenapparaat gestuurd.
3) Via de return-ingang “FX RETURN” (23) kan het
signaal dat door het effectenapparaat werd be-
werkt, opnieuw naar het mengpaneel worden
gestuurd. Het wordt – zonder dat het niveau via
het mengpaneel kan worden geregeld – vóór de
masterregelaar (33) aan het mastersignaal toe-
gevoegd.
7.2.2 Instellingen voor het monitorkanaal
“AUX SEND”
Via het uitgangskanaal “AUX SEND” kan u de sig-
nalen van de kanalen 1 – 7/8 afnemen en naar een
monitorinstallatie sturen voor de geluidsweergave
op het podium. Het monitorkanaal is pre-fader
geschakeld.*
1) Meng met behulp van de regelaars “AUX” (10) de
signalen van de ingangskanalen met het signaal
op het monitorkanaal.
2) Stel met de regelaar “AUX SEND” (26) het niveau
in van het uitgangssignaal op het monitorkanaal
dat via de jack “AUX SEND” (15) wordt afgeno-
men en naar de monitorinstallatie gestuurd.
* Opmerking: Door het mengpaneel intern te modificeren, kan
het uitgangskanaal “AUX SEND” van pre-fader naar post-fader
worden geschakeld en zodoende niet als monitorkanaal maar
als bijkomend effectenkanaal worden gebruikt. Zie hiervoor
hoofdstuk 8.
7.3 Beluisteren via een hoofdtelefoon en/of
een monitorinstallatie in een afzonder-
lijke luisterkamer
Via een hoofdtelefoon en/of een op de jacks “CTRL
ROOM” (19) aangesloten monitorinstallatie in een
afzonderlijke regiekamer (“control room”) kan u de
volgende signalen beluisteren:
a het mastersignaal op de uitgangen “MAIN” (17)
en “REC” (21)
de linker toets “2-TRACK”
(34) en de toets
“AUX” (35) moeten zijn uitgeschakeld
b het signaal uit het geluidsopnametoestel op de
ingang “PLAY” (22)
de linker toets “2-TRACK”
moet zijn inge-
drukt en de toets “AUX” uitgedrukt.
c het uitgangssignaal van de jack “AUX SEND”
(15)
de toets “AUX” moet zijn ingedrukt.
(De stand van de linker toets “2-TRACK”
heeft in dit geval geen functie.)
Stel het gewenste luistervolume in met de regelaar
“CTRL ROOM/PHONES” (36).
20
NL
B
Summary of Contents for MMX-802
Page 23: ...23 ...