02/2017 - Art. Nr. 4200 1015 6700D
10
Inbedrijfstelling
Luchtregeling
Oliedrukregeling
Werkingscontrole
Positionering
1
Regelknop luchtdebiet
2
Regelschaal luchtdebiet
3
Regelschaal recirculatieopening
4
Instelschroef recirculatieopening
(in de fabriek geverfd)
6
Geleiding van de aanzuiglucht
7
Bevestigingsschroef voor de
geleiding van de aanzuiglucht
De
aanzuigluchtgeleiding 6
wordt in
de fabriek ingesteld. (
niet voor VB1.47
)
Stand 1 = max. ventilatordruk
Stand 5 = min. ventilatordruk
In gevallen waar een hoge ventilatordruk
een nadeel is, bijvoorbeeld bij sterke
onderdruk in de haard, kan de druk
worden verminderd door de geleiding
van aanzuiglucht te veranderen:
• De bevestigingsschroef
7
losdraaien
• De geleiding van aanzuiglucht op een
nieuwe waarde instellen
• Schroef weer aanspannen.
Oliedrukregeling
De oliedruk en daarmee ook het
brandervermogen worden met
oliedrukregelaar
2
in de pomp ingesteld.
Draaien naar:
- rechts: hogere druk,
- links: lagere druk.
Ter controle moet op de
manometeraansluiting
6
een
manometer worden aangesloten,
schroefdraad R1/8“.
Onderdrukcontrole
De vacuümmeter voor de
onderdrukcontrole moet op aansluiting
1
worden aangesloten, R1/8". Hoogst
toegestane onderdruk 0,4 bar. Bij een
hogere onderdruk verdampt de
stookolie, waardoor krassende geluiden
in de pomp ontstaan.
Het
luchtdebiet
wordt veranderd door
te draaien aan de regelknop
1
.
Regelknop draaien naar
- rechts, luchtdebiet vermindert,
CO
2
wordt groter
- links, luchtdebiet verhoogt,
CO
2
wordt kleiner
De instelwaarde volgens de insteltabel
kan op de instelschaal
2
worden
afgelezen.
Voor de fijninstelling moet een geschikt
meetapparaat worden gebruikt. Een
CO
2
-waarde van 12,5 - 13,5% moet
worden ingesteld.
Instelling van de recirculatie
De recirculatieopening is in de fabriek
vooraf ingesteld (de instelschroef is
geverfd).
Normaal is een verandering niet nodig.
Bij verandering van het vermogen
gelieve de insteltabel op pagina
9 in
acht te nemen.
Voor een correcte instelling van het
recirculatiedebiet moet een meettoestel
voor NO en CO worden aangesloten.
Door axiale verschuiving van de
menginrichting in de branderbuis wordt
de breedte van de recirculatieopening
ingesteld. De positionering wordt
gerealiseerd via instelschroef
3
volgens
de waarde die in de tabel van de
instelgegevens wordt opgegeven. Die
waarde kan op de schaal
4
worden
afgelezen. Na het inregelen van de
recirculatie moet na een werkingspause
van ongeveer 5 minuten een nieuw
startpoging worden uitgevoerd. Als de
brander niet of te laat start, dan moet de
recirculatie op een lagere waarde van de
schaal worden ingesteld tot een
bedrijfszekere start is gegarandeerd
(koude start).
De brander niet laten werken met een
te kleine of gesloten
recirculatieopening. Zulks heeft een
sterke stijging van de temperatuur in
de menginrichting tot gevolg kan die
de menginrichting kan beschadigen.
Werkingscontrole
Een controle van de veiligheid van de
vlambewaking moet zowel bij de eerste
inbedrijfstelling als ook na revisies en
langdurige stilstand van de installatie
worden uitgevoerd.
- Startpoging met verduisterde
vlamdoofveiligheid: na het einde van
de beveiligingstijd moet de
branderautomaat op storing
schakelen!
- Start met verlichte vlamdoofveiligheid:
na 10 seconden voorventilatie moet
de verbrandingsautomaat op storing
schakelen!
- Normale start; als de brander in bedrijf
is, vlamdoofveiligheid verduisteren:
na nieuwe start en nieuw einde van de
veiligheidstijd moet de
verbrandingsautomaat op storing
schakelen!