43
Lichtfunctie aan/uit
3 sec.
STOP
Op handregelaar geprogrammeerd voertuig moet zich minstens 3
seconden lang in stilstand op het parcours bevinden, voordat door
het indrukken van de wisseltoets het licht respectievelijk in- en uitge-
schakeld kan worden.
Opmerking:
geldt alleen voor modellen met voertuigverlichting
Speelmodus met 6 voertuigen
Uitbreidingsbox (art.-nr. 30348) voor de handregelaar op contact-
voetje 1 van de Control Unit aansluiten. Voor de verdere werkwijze
verwijzen wij naar de paragraaf “Codering van de voertuigen op
corres ponderende handregelaar“.
Codering/Programmering
Autonomous Car
1
8
2
7
3
6
4
5
1
2
2x
3
4
300
150
250
200
0
100
50
SPEED
+
CLICK
5
Plaats het te coderen voertuig bij ingeschakelde Control Unit op de
baan en druk 2 maal op toets „Code“
8
, afb.
1
. De eerste beide
LED‘s op de Control Unit lichten op, afb.
2
. Druk nu op de wissel-
schakelaar van de handregelaar, afb.
3
; de LED’s 3-5 lichten nu na
elkaar op. Wacht tot de middelste LED weer oplicht, afb.
4
. Druk
op de drukschakelaar van de handregelaar en breng het voertuig op
de gewenste snelheid. Druk bij het bereiken van de snelheid op-
nieuw op de wisselschakelaar, afb.
5
.
De codering van de Autonomous Car is daarmee beëindigd.
Instructie:
Bij deze wijze van codering mag zich altijd
alleen het te
coderen voertuig
op de baan bevinden. De Programmering van de
Autonomous Car blijft zo lang behouden, tot het voertuig opnieuw
wordt gecodeerd. De Autonomous Car wordt in verbinding met de
Position tower altijd met adres 7 aangetoond.
Codering/Programmering
Pace Car
Pit Lane 30356
1
8
2
7
3
6
4
5
2
3x
1
3
4
300
150
250
200
0
100
50
SPEED
+
CLICK
5
(alleen in verbinding met Pitsstop Lane #30356)
Plaats het te coderen voertuig bij ingeschakelde Control Unit
op de baan en druk 3 maal op toets „Code“
8
, afb.
1
.
De eerste drie LED’s op de Control Unit lichten op, afb.
2
.
Druk nu op de wisselschakelaar van de handregelaar, afb.
3
; de
LED’s 2-5 lichten nu na elkaar op. Wacht tot de middelste LED op-
nieuw oplicht, afb.
4
. Druk op de drukschakelaar van de handre-
gelaar en breng het voertuig op de gewenste snelheid. Druk bij het
bereiken van de snelheid opnieuw op de wisseltoets, afb.
5
. De
codering van de Pace Car is daarmee beëindigd en het voertuig
rijdt in de Pitsstop Lane.
Instructie:
Bij deze wijze van codering mag zich altijd
alleen het
te coderen voertuig
op de baan bevinden. De programmering van
de Pace Car blijft zo lang behouden, tot het voertuig opnieuw wordt
gecodeerd. De Pace Car wordt in verbinding met de Position tower
altijd met adres 8 aangetoond.
Uitgebreide Pace Car-functie
Na uitvoering van de codering van de Pace Car rijdt dit voertuig
tijdens de eerste rondes automatisch in de Pit Lane. Om de Pace
Car te starten drukt u eenmaal op toets „Pace Car“
4
. De LED’s
2 en 3 op de Control Unit lichten op en de Pace Car verlaat de Pit
Lane. De Pace Car rijdt nu zo lang, tot er opnieuw op toets „Pace
Car“ wordt gedrukt. Daarbij dooft LED 2 uit en het voertuig rijdt bin-
nen de actuele ronde automatisch in de Pit Lane.
Instelling van de basissnelheid
van de voertuigen
1 – 10
1 – 10
1
2
1
8
2
7
3
6
5
4
1
8
2
7
3
6
4
5
3
6
1
8
2
7
3
6
4
5
5
De instelling van de basissnelheid kan individueel voor één en/of
meerdere voertuigen gebeuren. De in te stellen voertuigen moeten
zich daarbij op de baan bevinden. De instelling kan in 10 trappen
gebeuren, waarbij de 5 LED’s door knipperen resp. continu oplich-
ten de verschillende trappen signaleren.
1
1 LED licht op = lage snelheid
2
5 LED’s lichten op = hoge snelheid
Plaats de in te stellen voertuigen bij ingeschakelde Control Unit
op de baan en druk eenmaal op toets „SPEED“
5
. Een bepaald
aantal LED’s licht op. Deze tonen de laatst gebruikte snelheidstrap
aan. Druk zo vaak op toets „SPEED“
5
tot de gewenste basis-
snelheid is geselecteerd. Bevestig de selectie met toets „ENtER/
StARt“
3
.
Een kort looplicht en het oplichten van de middelste LED bevesti-
gen, dat de instelling is beëindigd, afb.
6
.