53
Datalogger gebruiken
De datalogger kan vanuit de normale meetmodus worden gestart. De vooraf ingestelde intervaltijd wordt
voor de dataregistratie gebruikt. Er zijn afhankelijk van de vooraf ingestelde intervaltijd twee modi
beschikbaar. De automatische of handmatige dataregistratie. De handmatige dataregistratie slaat de
meetwaarde alleen op als op de toets wordt gedrukt. De logger-gegevens blijven ook na uitschakeling in
het geheugen bewaard.
Automatische dataregistratie (intervaltijd: 1 – 3600 s)
Voor het activeren van de datalogger gaat u als volgt te werk:
- Schakel het meetapparaat in (toets „POWER“) en wacht de initialiseringsfase af.
- Druk op de toets „REC“ (7). „REC“ verschijnt permanent op het display.
- Druk op de toets „LOGGER“ (6). Er verschijnt kort de vooringestelde intervaltijd. Het symbool „REC“
knippert en er klinkt een pieptoon in het geheugeninterval. De dataregistratie loopt. Elke keer dat op
de toets „LOGGER“ wordt gedrukt, onderbreekt en start de dataregistratie.
- Om deze functie te beëindigen, onderbreekt u de dataregistratie („REC“ verschijnt continu) en houdt
u de toets „REC“ (7) ongeveer 2 s ingedrukt. Het display keert terug naar de normale modus.
Handmatige dataregistratie (intervaltijd: 0 s)
Voor het activeren van de datalogger gaat u als volgt te werk:
- Schakel het meetapparaat in (toets „POWER“) en wacht de initialiseringsfase af.
- Druk op de toets „REC“ (7). „REC“ verschijnt permanent op het display.
- Druk op de toets „LOGGER“ (6). Elke keer dat op de toets wordt gedrukt, wordt de actueel weergege-
ven meetwaarde opgeslagen. Dit wordt bevestigd met een pieptoon.
- Om deze functie te beëindigen, houdt u de toets „REC“ (7) gedurende ca. 2 s ingedrukt. Het display
keert terug naar de normale modus.
Als het geïntegreerde datageheugen vol is (max. 500 meetwaarden), verschijnt op
het display de weergave „FULL“. Tegelijkertijd klinkt een voortdurend geluidssig-
naal. Beëindig de dataregistratie door te drukken op de toets „REC“. Het geluidssig-
naal stopt.
Datageheugen op meetapparaat aflezen
- Schakel het meetapparaat uit.
- Houd de beide toetsen „HOLD“ (3) en „REC“ (7) ingedrukt en zet het apparaat met de toets „POWER“
(4) aan.
- Laat de drie toetsen los zodra u een pieptoon hoort. De actuele intervalwaarde knippert. U bevindt
zich in de instelmodus.
- Selecteer met de toets „HOLD“ (3) de eerste geheugenplaats. Na een korte tijd wordt de opgeslagen
meetwaarde weergegeven.
- Door steeds op de toets „HOLD“ te drukken, wordt de opvolgende geheugenplaats geselecteerd. Met
de toets „FUNCTION“ (5) gaat u een geheugenplaats terug.
- Schakel het meetapparaat uit om het instelmenu te verlaten.
Datageheugen via de interface printen
Om het datageheugen via de interface uit te kunnen printen, moeten de functies „REC“ en
„HOLD“ gedeactiveerd zijn. De symbolen „REC“ en „H“ mogen niet zichtbaar zijn.