52
- Door nogmaals op de „REC“-toets te drukken, wordt overgeschakeld naar de weergavemodus. Elke
keer opnieuw drukken, schakelt de weergave om van „REC Max“ en „REC Min“. De registratie wordt
in de voorbeeldmodus onderbroken.
- Om de registratie opnieuw te starten, drukt u op de toets „ESC“ (3). Min en Max worden vervaagd.
- De min/max-datageheugenfunctie wordt uitgeschakeld door de toets „REC“ (6) gedurende ca. 2 s in
te drukken. De weergave „REC“ verdwijnt.
Nulstelling
Het meetapparaat kan samen met de sensor een nulstelling uitvoeren. Dit is nodig wanneer het meetap-
paraat bij absolute stilstand een geringe meetwaarde (in plaats van 0,0) weergeeft.
Voor de nulstelling gaat u als volgt te werk:
- Verbind de sensor met het meetapparaat en schakel het apparaat in.
- Selecteer de versnellingsmeting „ACC“.
- Laat de sensor roerloos liggen. Wacht tot de displaywaarde gestabiliseerd is.
- Houd de toets „HOLD“ (3) gedurende ca. 5 s ingedrukt. De nulstelling wordt met een geluidssignaal
beëindigd. De displaywaarde wordt op nul gezet.
☞
Een nulstelling heeft geen invloed op de meetfunctie maar verhoogt enkel de nauwkeurig-
heid bij het meten.
De nulstelling is alleen mogelijk tot een nulwaarde-afwijking van maximaal 10 digits (weer-
gave bijv. 1,0 of 0,10).
Datalogger
Het meetapparaat kan over een langere periode maximaal 500 meetdata opnemen en registreren. Het
automatische geheugeninterval is daarbij instelbaar van 1 s, 2 s, 5 s,10 s, 30 s, 60 s, 600 s, 1800 s of
3600 s. Een handmatig gebruik van het geheugen is ook mogelijk (interval: 0 s).
De menu’s voor het instellen en uitlezen van de parameters kunnen alleen door uit-
schakeling van het meetapparaat worden afgesloten.
Instellen en wijzigen van de intervaltijd
- Schakel het meetapparaat uit.
- Houd de beide toetsen „HOLD“ (3) en „REC“ (7) ingedrukt en zet het apparaat met de toets „POWER“
(4) aan.
- Laat de drie toetsen los zodra u een pieptoon hoort. De actuele intervalwaarde knippert. U bevindt
zich in de instelmodus.
- Kies met de toets „UNIT“ (6) de gewenste intervaltijd. Door elke keer opnieuw te drukken, verschijnt
de volgende hogere waarde. Na de laatste waarde (3600) begint de weergave weer van voren af
aan (0).
0 = handmatige dataregistratie
1 – 3600 = automatische dataregistratie
- Bevestig uw keuze met de toets „REC“ (7) en vervolgens met de toets „ESC“ (3).
- Schakel het meetapparaat uit om het instelmenu te verlaten.