Scheidingsdiodeblok
Indien voor het gezamelijk laden van gescheiden accu’s een
scheidingsdiodeblok is geïnstalleerd, dient schakelaar 7 in
positie ‘ON’ te staan.
De acculader kan de spanning van de accu’s niet meten door
de scheidingsdiodes heen. Wanneer schakelaar 7 in positie
‘ON’ staat, wordt het meet/beveiligingssysteem van de accul-
ader zodanig gewijzigd, dat de lader ook begint te werken als
er geen accuspanning wordt gemeten. De acculader blijft wel
beveiligd tegen ompolen; hoewel bij aansluiten vonkvorming
kan optreden zal de acculader hiervan geen schade ondervin-
den.
Bovendien dient men de laadspanning te compenseren in ver-
band met de spanningsval over de scheidingsdiode.
Zet schakelaar 6 in positie ‘ON’ (zie ook ‘Laadspanning’).
Accu’s laden
Steek de stekker van het netsnoer in de walaansluiting
waardoor er 220 (240) V op het apparaat komt te staan. De
groene LED ‘AC INPUT’ gaat branden om aan te geven dat de
netspanning aanwezig is.
Zet de acculader op ‘ON’ en de groene LED ‘CHARGER ON’
gaat branden.
Een moment later licht de LAADFASE-INDICATIE en de VOLT-
en STROOM-bar op en is het apparaat in werking. In het begin
laadt de lader in de fase ‘BOOST’ en branden alle LED’s van de
stroom-bar (current) waaruit blijkt dat de lader met de maxima-
le laadstroom laadt.
Langzaam, afhankelijk van de capaciteit en ladingstoestand van
uw accu’s, loopt de spanning op de spannings-bar (voltage) op
en als deze op 14,2 Volt resp. 28,4 Volt staat dan grijpt de rege-
laar in en wordt de laadstroom beperkt (zie de stroom-bar).
Na geruime tijd is de laadstroom minimaal en gaat de lader over
op de floatfase.
De lader kan worden uitgezet met de ‘OFF’-schakelaar. Als u
vervolgens de lader weer aanzet begint de het geheel van voren
af aan.
Beschrijving van de werking
De VETUS accu-
lader heeft een
laadkarakteristiek
die men kan aan-
duiden als IU-float.
BOOST-FASE
Als er walspanning is en als u de acculader op ‘ON’ zet, dan
begint de lader automatisch de accu te laden met de gemiddel-
de maximale laadstroom, zie blz. 5.
EQUALIZE FASE
Zodra de de gasspanning van de accu is bereikt (14,2 Volt resp.
28,4 Volt), gaat de lader over op een lagere stroom, waardoor
de spanning op 14,2 Volt resp. 28,4 Volt blijft. Dit noemt men
een IU laadkarakteristiek, deze laadkarakteristiek is beslist
noodzakelijk voor gesloten accu’s.
FLOAT-FASE
Als de laadstroom is gedaald tot ca. 10% van de maximale
laadstroom wordt de laadspanning verlaagd, tot 13,5 Volt resp.
27,0 Volt; dit beperkt het waterverbruik van de accu’s.
Beveiligingen
De omvormer/acculader is op bijna alle denkbare wijzen bevei-
ligd, waardoor hij uiterst bedrijfszeker is.
Kortsluiting
Als de 220 V uitgang wordt kortgesloten zal de glaszekering in
de netaansluiting doorbranden. De LED ‘AC INPUT’ zal dan niet
meer oplichten, terwijl de walspanning wel aanwezig is op het
netsnoer.
Als de 12 Volt resp. 24 Volt laadstroom wordt kortgesloten voor-
dat de acculader wordt aangezet zal de acculader niet werken.
Als de kortsluiting ontstaat tijdens het laden zal de stroom
beperkt blijven tot de maximale laadstroom, zie blz. 5.
Overbelasting/overtemperatuur
In beginsel kan de acculader niet worden overbelast, omdat de
hij zelf de maximale laadstroom begrenst. Als echter de omge-
vingstemperatuur te hoog is kan dit wel tot oververhitting leiden
en treedt de temperatuurbeveiliging in werking. De LED ‘TEM-
PERATURE’ zal oplichten.
Bij afkoeling wordt het apparaat automatisch weer ingescha-
keld.
Ompoolbeveiliging
Indien u de plus en min van de accu verwisselt zal de acculader
niet werken, maar hiervan geen schade ondervinden.
4
9.0108
Acculader type BC25, BC30, BC50, BC60
Schakelaar 7
INSTALLATIE MET
SCHEIDINGSDIODEBLOK
INSTALLATIE ZONDER
SCHEIDINGSDIODEBLOK