NEDERLANDS
3
3.6 Voor en tijdens het werk
Gebruik het apparaat uitsluitend in
bedrijfsveilige toestand. Het moet voor elk
gebruik worden gecontroleerd. Gebruik bij
onregelmatigheden, schade, ondichtheden of
beperkte functionaliteit het apparaat niet,
maar wendt u zich onmiddellijk tot de
verkoper.
Het apparaat mag uitsluitend door een
persoon worden bediend. Er mag zich
niemand in een cirkel van 15 m bevinden.
4 Bedienings- en functie-onderdelen
1 Verstelbare spuitmond
2 Spuitactiveringsknop
3 Handvat
4 Schroefdop reservoir
5 Sproeimiddeltank
6 USB-laadkabel
7 Aansluitbus voor laadkabel
8 Aanzuigslang
9 Filter met gewicht
Elektrische apparaten horen niet in het
huishoudelijk afval. Breng het apparaat en
diens accessoires voor afvoer naar een
officieel verzamelpunt voor elektronische
apparaten.
5 Akku laden
Laad het apparaat voor eerste gebruik op.
Verbind daarvoor de USB-stekker van de
laadkabel met een USB-spanningsbron van 5V
en steek de stekker van de laadkabel in de
aansluitbus (7) van de accuspuit. De laadtijd
bedraagt 1,5 h – 2 h. Het is niet mogelijk om
het apparaat te overladen.
6 Sproeimiddel aanzetten en
sproeimiddeltank vullen
Sproeimiddel in overeenstemming met de
voorschriften van de sproeimiddelfabrikant
aanzetten.
Gebruik gevaarlijke sproeimiddelen uitsluitend
in de open lucht, nooit in woonruimtes, stallen
of opslagruimtes voor voedingsmiddelen of
voeders.
Schroef de schroefdop van het reservoir (4)
tegen de richting van de wijzers van de klok om
met sproeivloeistof te vullen. Gebruik daarbij
geen gereedschap!
Haal de volledige spuitkop (met de hele
aanzuigslang (8) en filter met gewicht (9) uit de
sproeimiddeltank.
Vul de tank maximum tot aan de markering
“1Li“ aan de zijde van de sproeimiddeltank.
Het overlopen van de sproeimiddeltank, de
verontreiniging van openbare gewassen, regen-
en afwaterkanalen moet worden uitgesloten.
Gemorst sproeimiddel onmiddellijk opruimen.
Plaats de spuitkop na het vullen terug en
schroef vast door in de richting van de wijzers
van de klok te draaien zodat er geen
sproeimiddel kan ontsnappen.
7 Gebruik
Gebruik de accuspuit niet zonder vloeistof.
Een droogloop kan het apparaat
beschadigen.
7.1 Sproeien
Het apparaat niet bij wind of regen gebruiken;
Voor het begin van de werken de windrichting
controleren en de sproeirichting kiezen, weg
van de bediener.
Houd de accuspuit aan het handvat (3) in de
hand vast.
Richt de spuit op een afstand van ongeveer 50
cm afstand van het doelobject.
Druk op de spuitactiveringsknop (2) om te
beginnen spuiten. Laat de knop los om het
spuiten te stoppen.