57
GB
D
F
E
I
P
GR
RU
TR
GB
GB
GB
GB
GB
NL
8.2. De afstandsbediening en de transmis-
siekabels voor het binnen- en buiten-
apparaat aansluiten
(Afstandsbediening is beschikbaar als optie)
•
Sluit binnenapparaat TB5 en buitenapparaat TB3 aan. (Apolair 2-draads)
De “S” op binnenapparaat TB5 is een gepantserde kabelaansluiting. Zie voor speci-
ficaties van de aansluitkabels de installatie-instructies van het buitenapparaat.
•
Monteer een afstandsbediening in overeenstemming met de aanwijzingen die
bij de afstandsbediening zitten.
•
Sluit de “1” en “2” op binnenapparaat TB15 aan op een MA-afstandbediening.
(Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
•
Sluit de “M1” en “M2” op binnenapparaat TB5 aan op een M-NET-afstand-
bediening. (Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
•
Sluit de transmissiekabel van de afstandsbediening aan binnen 10 m met ge-
bruik van een kabel van 0,75 mm
2
ader. Als de afstand meer dan 10 m is,
gebruik dan een 1,25 mm
2
aansluitkabel.
[Fig. 8.2.1]
(P.4) MA-afstandbediening
[Fig. 8.2.2]
(P.4) M-NET-afstandbediening
A
Klemmenblok voor transmissiekabel binnenapparaat
B
Klemmenblok voor transmissiekabel buitenapparaat
C
Aafstandsbediening
•
DC 9 – 13 V tussen 1 en 2 (MA-afstandbediening)
•
DC 24 – 30 V tussen M1 en M2 (M-NET-afstandbediening)
[Fig. 8.2.3]
/ [Fig. 8.2.4] (P.4) MA-afstandbediening
[Fig. 8.2.5]
/ [Fig. 8.2.6] (P.4) M-NET-afstandbediening
A
Niet-gepolariseerd
B
Bovenste niveau (TB15)
C
MA-afstandbediening
D
Onderste niveau (TB5)
E
M-NET-afstandbediening
•
De MA- en M-NET-afstandbediening kunnen niet tegelijkertijd of afwisselend
worden gebruikt.
Opmerking:
Zorg dat er geen draden worden afgekneld als u het deksel van de aansluit-
doos weer terugplaatst. Dit kan leiden tot beschadiging van de bedrading.
Voorzichtig:
Leg de bedrading altijd zo aan dat de draden niet onder mechanische span-
ning staan of te strak worden getrokken. Als dit gebeurt, kunnen draden bre-
ken of oververhit raken en brand veroorzaken.
•
Sluit de voedingsdraden aan op de besturingsdoos met behulp van een buffer-
doorvoer voor trekbelasting (PG-aansluiting of vergelijkbaar). Sluit de
transmissiebedrading aan op het transmissie-aansluitblok via de (uitdruk) ope-
ning in de besturingsdoos, met een normale doorvoer.
•
Als alle bedrading is aangelegd, controleer dan nogmaals of alle verbindingen
goed zijn gemaakt en plaats hierna het deksel van de aansluitdoos weer te-
rug. Volg hiervoor de stappen voor het verwijderen, maar in omgekeerde volg-
orde.
Voorzichtig:
Let op dat de voedingsdraden nooit te strak staan. Dit kan leiden tot losra-
ken, oververhitting of brand.
[Fig. 8.2.7] (P.4)
<Beperkingen op de Transmissiekabels>
G
Buitenapparaat
H
Aarding
I
BC-bedieningseenheid
J
Binnenapparaat
K
Afstandsbediening
L
Apolair 2-draads
Opmerkingen:
*1 Aard de transmissiekabel via de aardklem
van het buitenapparaat.
*2 Als de afstandsbedieningskabel langer dan 10 m is, gebruik dan een
1,25 mm
2
-diameterkabel voor het gedeelte dat langer is dan 10 m, en
voeg dat gedeelte toe voor berekening van de 200 m.
*3 De BC-bedieningseenheid is alleen benodigd voor de R2-lijn van appara-
ten die zowel koelen als verwarmen.
Binnenapparaat
V1
V2
Type1
PLFY-VBM, PMFY-VBM, PEFY-VMS, PCFY-VKM, PKFY-VHM,
PKFY-VKM, PFFY-VKM, PFFY-VLRMM
18,6
2,4
PEFY-VMA
38
1,6
PEFY-VMHS
13,8
4,8
Overige
Ander binnenapparaat
0
0
C :
F2 = 18,6
✕
4/8 + 38
✕
1/8
= 14,05
G1
Stroomgevoeligheid
V3
30 of minder
30 mA 0,1 sec of minder
1,5 mm
2
48
100 of minder
100 mA 0,1 sec of minder
2,5 mm
2
56
4,0 mm
2
66
20
C
10
8
6
4
3
2
1
0 1
0,1
1
10
60
600
6000
VOORBEELD
G1 = (V2
✕
hoeveelheid van type1) + (V2
✕
hoeveelheid van type2) + (V2
✕
hoeveelheid van type3) + (V2
✕
hoeveelheid van overige) + (V3
✕
kabellengte [km])
*3 De stroomgevoeligheid wordt berekend met de volgende formule.
*Conditie PEFY-VMS
✕
4 + PEFY-VMA
✕
1, C = 8 (zie rechter voorbeeldschema)
Type2
Type3
Meervoud van trippingstroom op trippingtijd 0,01s
Neem “C” van de trippingeigenschappen van de onderbreker.
<Voorbeeld van “F2” berekening>
16 A breker (Trippingstroom = 8
✕
16 A op 0,01s)
Kabeldikte
Gebruik niets anders dan de juiste stroomonderbreker en zekering. Het gebruik van zekeringen, kabels of koperen bedrading
met teveel capaciteit kan leiden tot storingen of brand.
Waarschuwing:
•
•
Voorzichtig:
Opmerkingen:
•
•
•
•
Zorg ervoor dat u de opgegeven bedrading gebruikt voor de verbindingen en er geen externe kracht op de aansluitingen wordt uitgevoerd. Als de
aansluitingen niet stevig worden bevestigd, kan er verhitting of brand optreden.
Sommige sites kunnen de installatie van een aardlekschakelaar voor de omvormer vereisen. Indien geen aardlekschakelaar is geïnstalleerd, bestaat
er gevaar op elektrische schok.
Zorg ervoor dat u het juiste type van overstroombeveiligingsschakelaar gebruikt. Merk op dat de opgewekte overstroom een gedeelte van de rechtstreekse stroom kan bevatten.
Dit apparaat is bedoeld voor de aansluiting op een stroombron met een maximaal toelaatbare systeem impedantie (zie IEC61000-3-3.) aan het aansluit punt
(stroomvoorzieningskastje) van de gebruikersvoorziening.
De gebruiker moet ervoor zorgen dat dit apparaat slechts verbonden wordt met een stroombron die aan de bovenstaande vereiste voldoet.
Indien nodig, kan de gebruiker het openbaar elektriciteitsbedrijf vragen naar de impedantie van het systeem bij het aansluitpunt.
T
rippingtijd [s]
Nominale trippingstroom (x)
voorbeeldschema
,0