51
Wi-Fi
Als u Wi-Fi op uw telefoon wilt gebruiken,
maakt u gebruik van een draadloos
toegangspunt, een zogenaamde 'hotspot'.
Sommige toegangspunten staan open. U
kunt hiermee gewoon verbinding maken.
Andere toegangspunten zijn verborgen
of worden beveiligd. Voor dergelijke
toegangspunten dient u uw telefoon te
configureren voor verbinding.
Wi-Fi inschakelen
Tik vanuit het basisscherm op de
statusbalk en houdt deze vast. Schuif de
statusbalk omlaag met uw vinger, open en
tik op
om Wi-Fi in te schakelen.
OF
Tik op de
toets Menu
en tik op
Systeeminstellingen
>
Wi-Fi
.
Verbinding maken met een
Wi-Fi-netwerk
1
Tik vanuit het basisscherm op de
toets
Menu
en tik op
Systeeminstellingen
>
Wi-Fi
.
2
Tik op
Wi-Fi
om Wi-Fi in te schakelen
en het scannen naar beschikbare Wi-Fi-
netwerken te starten.
- Er wordt een lijst beschikbare Wi-Fi-
netwerken getoond. Beveiligde
netwerken worden aangegeven met
een vergrendelingspictogram.
3
Tik op een netwerk om er verbinding mee
te maken.
- Als het netwerk is beveiligd, wordt u
gevraagd een wachtwoord of andere
aanmeldingsgegevens in te voeren.
(Raadpleeg uw netwerkbeheerder voor
meer informatie.)
4
In de statusbalk boven aan uw scherm
wordt een pictogram getoond dat uw
Wi-Fi-status aangeeft.
TIP
Als u zich niet in het bereik van
een Wi-Fi-netwerk bevindt en een
netwerkverbinding gebruikt, worden
mogelijk extra datakosten in rekening
gebracht. Zie uw abonnement voor
details en beperkingen.
TIP
Schakel Wi-Fi uit wanneer u dat niet
gebruikt, zodat u langer gebruik kunt
maken van de batterij.
Verbinden met netwerken en apparaten