18
5. Bediening
5.1 Voor het eerste gebruik
VOORZICHTIG!
Gevaar voor letsel en materiële schade!
• Sluit de bovenste overloop niet af! Deze opening dient als luchtcompensatie tijdens het verwarmen! Sluiting ervan kan
leiden tot barsten of tot een implosie van de tank!
• Vul het waterbad niet te vol. Overstromend water kan brandwonden veroorzaken!
• Vul water alleen met een normale leidingdruk.
• Apparaat uitsluitend met gevuld waterbad in gebruik nemen
1. Controleer het apparaat op zichtbare gebreken.
2. Reinig de melkverwarmer grondig. Neem hiertoe de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken 3 en 6 in acht.
3. Waterbad vullen
• Gebruik het vulmondstuk om het waterbad te vullen.
• Open het ventiel ter hoogte van het vulmondstuk.
• Vul het waterbad tot aan het kijkvenster met water Controleer het vulniveau van het waterbad met behulp van het kijkvenster. Gebruik geen
kalk- of ijzerhoudend water. Wij raden gedestilleerd water aan.
• Sluit het ventiel ter hoogte van het vulmondstuk wanneer het vulniveau wordt bereikt.
4. Vul de tank meermaals met water en verwarm, voordat u de eerste keer melk opwarmt.
5.2 Voor het inschakelen
• Zorg ervoor dat de tank met de vloeistof die u wilt verwarmen op een vlakke en stabiele ondergrond staat om te vermijden dat de melkverwar
-
mer omvalt.
Tip: optioneel zijn steunpoten (art. 141462) verkrijgbaar.
• Controleer het vulniveau van het waterbad met behulp van het kijkvenster.
5.3 Vloeistof opwarmen
1. Vul met de te verwarmen vloeistof. Respecteer de maximale vulhoeveelheid, zoals aangeduid op de binnenkant van de tank.
2. Plaats het deksel erop.
3. Steek de netstekker in het stopcontact.
4. Stel de draairegelaar op de gewenste temperatuur in.
5. Zet de hoofdschakelaar op I (Aan). Het apparaat begint op te warmen.
Het rode controlelampje geeft aan of het verwarmingselement verwarmt.
• controlelampje aan: het verwarmingselement verwarmt.
• controlelampje uit: het verwarmingselement verwarmt niet.
Na het bereiken van de gewenste temperatuur wordt de verwarming uitgeschakeld en dooft het controlelampje. Wanneer de temperatuur daalt,
wordt vervolgens opnieuw verwarmd, zodat de ingestelde gewenste temperatuur wordt gehandhaafd (warmhoudmodus).
Richtwaarden voor de temperatuurinstelling:
Niveau 4:
ca. 30 °C
Niveau 8:
ca. 70 °C
Niveau 10: ca. 80 °C
Opmerkingen:
• Deze waarden werden gemeten bij een ruimtetemperatuur van 20 °C met water en dienen als zuivere richtwaarden te worden beschouwd.
De werkelijk gemeten waarden kunnen afwijken.
• De verwarmingsduur is van veel invloedsfactoren afhankelijk, met name van de begintemperatuur van de vloeistof, de ingestelde gewenste
temperatuur, de omgevingstemperatuur en de hoeveelheid vloeistof.
5.4 Apparaat uitschakelen
VOORZICHTIG!
Gevaar voor letsel en materiële schade door onjuist gebruik!
• Het oppervlak van het verwarmingselement is ook na het uitschakelen van het apparaat heet!
• Raak het verwarmingselement niet aan en plaats het niet op warmtegevoelige oppervlakken.
• Zet de hoofdschakelaar op 0 (Uit).
• Trek de netstekker uit het stopcontact.