INSTALLATIE VAN HET APPARAAT
16
OVERIGE INSTALLATIES VAN HET BINNENELEMENT
Het binnenelement kan ook in de volgende posities worden geïnstalleerd:
1.
Met uitgang opzij rechts.
2.
Met uitgang achter links.
3.
Met uitgang opzij links.
Om een installatie met de uitgang achter links uit te voeren, als volgt te werk gaan:
1.
Een gat van Ø70 boren in de nabijheid van de uitgang aan de linkerkant.
2.
De hydraulische aansluitingen tussen de leidingen van het binnenelement en
de leidingen van het buitenelement tot stand brengen.
3.
De leidingen terugplaatsen op hun plek in het binnenelement en ze vastzetten
met de voor dit doel bestemde plaat, zoals te zien is op de afbeelding hiernaast.
Voor installaties met de uitgang opzij of naar onder, als volgt te werk gaan:
1.
De voorgesneden plaat (1-
Afb. 3
) losmaken op het punt dat overeenstemt met
de door u gekozen richting.
2.
De leidingen voorzichtig draaien en in de gewenste richting zetten.
3.
De koelaansluitingen tussen de leidingen van het binnenelement en de
leidingen van het buitenelement tot stand brengen.
Afb. 1
Afb. 2
Afb. 3
VERBINDINGSLEIDINGEN
De leidingen zijn opgerold en zijn aan beide zijden reeds opgetrompt. De afme-
tingen zijn vermeld in de paragraaf
“LIMIETEN VOOR LENGTE EN NIVEAU-
VERSCHIL VAN DE KOELLEIDINGEN”
.
Op grond van de installatievereisten de koelleidingen leggen, en hierbij zo min
mogelijk bochten maken en, met behulp van een geschikt gereedschap voor het
buigen van leidingen, een minimale krommingstraal aanhouden om afknelling van
de leidingen te voorkomen. Ter indicatie dient u te bedenken dat de buigingsstraal
niet kleiner moet zijn dan 3,5 keer de buitendiameter van de buis
(Afb. 1)
.
Als u na het uitleggen van de leidingen eventuele overtollige leidingstukken niet
weg wilt snijden, de leiding weer oprollen, zodanig dat de as van de wikkelingen
horizontaal is.
Afb. 1
R
≥
3.5 D