179
11.8 Meten van weerstand
Controleer dat alle te meten schakelcomponenten, schakelingen en
bouwelementen evenals andere meetobjecten absoluut spanning-
sloos en ontladen zijn.
Ga voor het meten van de weerstand als volgt te werk:
Zet de DMM aan en selecteer de
meetfunctie “Ω”.
Steek de rode meetkabel in de
Ω-meetaansluiting, de zwarte
meetkabel in de COM-meetaan-
sluiting.
Controleer de meetkabels op gelei-
ding door de twee meetennen met
elkaar te verbinden. Er wordt een
weerstand weergegeven van ca. 0
- 0,5 Ω (de eigen weerstand van de
meetkabels).
Voor metingen met lage weerstand
<600 Ω drukt u met kortgesloten
meetpunten kort op de knop F3
“REL”, om te voorkomen dat de
eigen weerstand van de meetkabels wordt opgenomen in de volgende weer-
standsmeting. Het display geeft 0 Ω weer.
Verbind nu de beide meetpennen met het meetobject. Als het gemeten object
geen hoge weerstand heeft of onderbroken is, dan verschijnt de meetwaarde op
het display. Wacht totdat de waarde op het display zich heeft gestabiliseerd. Bij
weerstanden van >1 MΩ kan dit enkele seconden duren.
Het meetbereik is overschreden of de stroomkring is onderbroken als het dis-
play “OL” (voor overload = overbelast) weergeeft.
Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM
uit.