72
10. WINDSNELHEID METEN
Let bij hoge windsnelheden op voor losse of rondvliegende onderdelen. Deze kunnen tot verwon-
dingen leiden.
De stromingsrichting in de vleugelwielsensor moet in acht worden genomen.
De windsnelheid wordt met een vleugelwielsensor met optische opnemer bepaald. De stromingsrichting is in de
vleugelwielbehuizing met een pijl gemarkeerd (binnenkant bovenzijde) Deze stromingsrichting moet in acht worden
genomen om foute metingen te vermijden.
Let op dat het vleugelwiel makkelijk en vrij kan lopen.
Om een meting uit te voeren, gaat u als volgt te werk:
- Open het zijdelingse deksel en verbind de stekker van de vleugelwiel-
sensor (20) met de ronde meetbus (13).
- Schakel het meetapparaat in door op de bedrijfstoets (8) te drukken.
- De meter bevindt zich na het inschakelen altijd in de geluidsdrukmeet-
functie „dBA”. Druk 1x op de toets MODE (9) tot het meetbereik „m/s”
wordt weergegeven.
- Houd de vleugelwielsensor zonder zijdelings kantelen in de wind. De
pijlmarkering in de vleugelwielbehuizing moet in de stromingsrichting
wijzen.
- Op het scherm wordt de gemeten windsnelheid in „m/s” weergegeven.
- Om de meeteenheid om te schakelen, drukt u op de toets „UNITS” (7).
Elke druk op de knop schakelt de eenheid verder naar „km/h”, „ft/min”,
„Knots”, „Mph” en terug naar „m/s” om.
- Na het beëindigen van de meting schakelt u de meter opnieuw uit
door op de bedrijfstoets te drukken. Verwijder de sensor en sluit het
zijdelings deksel.