50
Ingebruikneming
Plaatsen van de batterij
Voor de eerste ingebruikneming dient een nieuwe blokbatterij van 9 V (alkaline) in het meetapparaat
geplaatst te worden. Het plaatsen van de batterij wordt in het hoofdstuk „Onderhoud en reiniging“
beschreven.
Aansluiten van de meetsensor
Verbind de ronde sensorstekker (12) met de aansluiting (1) op het meetapparaat. De stekker wordt door
te draaien vergrendeld (bajonetsluiting). Zorg steeds dat de stekker goed is aangesloten, anders kunnen
foutieve metingen ontstaan.
Opstellen van het meetapparaat
Het meetapparaat kan voor gemakkelijker aflezen met behulp van de beugel aan de achterzijde (10)
worden neergezet.
Met de statief-bus (8) is montage mogelijk op een statief.
Automatische uitschakelfunctie
Om de levensduur van de batterij niet onnodig te verkorten, is een automatische uitschakelfunctie inge-
bouwd. Het meetapparaat wordt automatisch uitgeschakeld als gedurende ca. 10 minuten geen toets is
ingedrukt. Het meetapparaat kan met de „POWER“-toets (3) weer worden ingeschakeld.
In de registratiemodus (REC) is de automatische uitschakelfunctie gedeactiveerd.
In- en uitschakelen
Het meetapparaat wordt ingeschakeld door op de toets „POWER“ (4) te drukken. Na een korte initialise-
ringsfase (display- en systeemtest) is het meetapparaat klaar voor gebruik.
Houd de toets “POWER” (4) ongeveer 4 seconden ingedrukt om het apparaat weer uit te schakelen. Bij
uitschakeling klinkt een geluidssignaal.
Uitvoeren van een meting
Kijk tijdens het meten uit voor draaiende of bewegende onderdelen. Verwondingsge-
vaar.
De meting mag alleen worden uitgevoerd op stroomloze oppervlakken. Het aangege-
ven temperatuurbereik mag ook op de sensor niet worden over- of onderschreden.
Verwijder na elke meting de sensor van het meetobject en schakel het meetapparaat
uit.
Het voorbereiden van een meting
- Sluit de sensor met de bajonetstekker (12) aan op het meetapparaat (1). Draai de stekker tot deze
vastklikt.