71
a) Meetapparaat inschakelen
Het meetapparaat wordt via de draaischakelaar (4) opnieuw ingeschakeld. Plaats de draaischakelaar op de betrokken
meetfunctie. Draai voor het uitschakelen de draaischakelaar in de stand „OFF“. Schakel het meetapparaat altijd uit
wanneer u het niet gebruikt (stand „OFF“).
Voordat u het meetapparaat kunt gebruiken, moet eerst de meegeleverde batterijen worden ge
-
plaatst. Het plaatsen en vervangen van de batterijen vindt u in het hoofdstuk “Onderhoud en reini
-
ging”.
b)
Spanningsmeting „V“
1
Voor het meten van gelijkspanningen „V DC“ gaat u als volgt te
werk:
- Schakel de DMM in en kies het meetbereik „V DC“.
- Steek het rode meetsnoer in de V-meetbus (8), het zwarte in de COM-aans-
luiting (7).
- - Sluit nu de beide meetpennen aan op het meetobject (batterij, schakeling,
enz.). Het rode meetpunt komt overeen met de pluspool, het zwarte meet-
punt met de minpool.
- De betrokken polariteit van de meetwaarde wordt samen met de actuele
meetwaarde in het display weergegeven.
Is er bij gelijkspanning voor de meetwaarde een “-”(min)- teken te zien, dan is de gemeten spanning nega
-
tief (of de meetleidingen zijn verwisseld).
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject, en schakel de DMM uit.
2
Voor het meten van wisselspanningen „V AC“ gaat u als volgt te werk:
-
Schakel de DMM in en kies het meetbereik „V AC“. Op het display verschijnt “AC”.
- Steek het rode meetsnoer in de V-meetbus (8), het zwarte in de COM-aansluiting (7).
- Sluit nu de beide meetpennen aan op het meetobject (generator, schakeling, enz.).
- De meetwaarde wordt in het display weergegeven.
- Verwijder na het meten de meetsnoeren van het meetobject, en schakel de DMM uit.