A Symbool voor geopende meetklem
B Symbool “Alarm”
C Symbool “Groter/gelijk”
D Symbool “MR” indicatie
meetgeheugen
E Symbool “MEM” knippert bij
gegevensopslag
F Geheugenplaatsnummer
G Stroomindicatie
H Eenheid voor de elektrische stroom
I Weerstandsindicatie
J
Eenheid van de elektrische weerstand
K Batterijstandsindicatie
L
Symbool “HOLD”
M Symbool “NOISE” storingsindicatie
Er kunnen andere symbolen op het display aanwezig zijn, maar deze hebben geen functie op
dit model apparaat.
Betekenis van speciale symbolen op het display:
Symbool “NOISE”: Wanneer in de te testen aardingslus een hogere stoorstroom optreedt, knip-
pert het symbool en geeft het testinstrument een signaaltoon af. De meetnauwkeurigheid kan
tot dit moment niet worden gegarandeerd. Het symbool “NOISE” identificeert automatisch stoor-
signalen en geeft aan wanneer de stoorstroom groot is.
“Er” foutsymbool bij opstarten: Wordt weergegeven, wanneer bij het inschakelen van het testin-
strument de handgreep van de klem wordt ingedrukt of de meetklem niet is gesloten.
“OL Ω”: Geeft aan wanneer de gemeten weerstand het meetbereik heeft overschreden, bijvoor-
beeld wanneer er zich geen spanningsbron in de meetklem bevindt.
“L0.01 Ω”: Geeft aan wanneer de gemeten weerstand het meetbereik heeft onderschreden.
“OL A”: Geeft aan wanneer de gemeten stroom het meetbereik heeft overschreden.
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
L
M
85