19
RIRS 5500HE/HW EKO 3.0
www.salda.lt
Le récupérateur peut être connecté au réseau
BMS en utilisant le protocole ModBus.
Possibilité de contrôle en même temps par le
boîtier FLEX et par le réseau BMS. La centrale
fonctionnera selon les dernières modifications
effectuées. Le réglage usine établit qu’après
déconnexion du boîtier ou du réseau BMS (voire
même des deux), la centrale continuera à fonc-
tionner (s’il n’y a pas d’alarmes de disfonctionne-
ment) selon les derniers réglages du boîtier. Il est
possible de modifier cette disposition : voir point
14 « Misc » de Flex_meniu_montuotojas_LT.
Type de ModBus : RTU
Le port RS485_2 est utilisé pour la connex-
ion du ModBus (Fig. 3);
Réglages (cf. II-6-2 de la description de
montage de FLEX) :
3 Fig.
RS485_1 et RS485_2.
Jack du boîtier de
commande à distance RS485_1 ; port ModBus
RS485_2.
Valeurs des contacts du jack RJ11 :
1 – COM
2 – A
3 – l
4 – +24V
Les micro-rupteurs 1 et 2 (Fig. XX) sont
montés sur la carte de contrôle, la sélection
des résistances se fait en réglant le réseau. Le
réglage dépend du mode de connexion. S’il y
a une connexion en cercle, il sera possible de
connecter jusqu’à 30 unités. S’il s’agit d’un autre
type de connexion, ce sera environ 7 unités. Il
doit y avoir 120…150 Ω entre la première et la
dernière unité.
Fig. 3:
RS485_1 en RS485_2. RS485_1
–
Jack
van
de
behuizing
van
de
afstandsbediening RS485_2: ModBus-poort.
Betekenis van de contacten van de RJ11:
1 – СОМ
2 – А
3 – В
4 – +24V
De microschakelaars 1 en 2 (Fig. 4) worden
gemonteerd op het controlepaneel, voor de
selectie van de weerstanden tijdens aanpassing
van het netwerk. Aanpassingen hangen af van
de verbindingsmethode. Wanneer ze in een ring
verbonden worden, kunnen er tot 30 units
verbonden worden. Indien er een andere
methode gebruikt wordt, kunnen er ongeveer 7
units verbonden worden. De weerstand tussen
de eerste en de laatste unit moet 120...150 Ω
zijn.
The recuperator can be connected to the BMS
network by using the ModBus protocol.
The device can be controlled using FLEX panel
and BMS network simultaneously: the device will
work based on the latest changes of settings.
As set in the factory, the device will operate (if
no faults are present) based on the latest panel
settings in case the panel or BMS network (or
even both) is disconnected. This setting can be
changed, please see Flex_meniu_montuotojas
section 14 “Misc” for details.
ModBus type: RTU
RS485_2 port is used for connecting the
ModBus (Fig. 3);
Settings (see section II.6.2. of the FLEX
installer description):
Fig. 3.
RS485_1 and RS485_2. RS485_1
:
remote control panel socked; RS485_2: Mod-
Bus port
RJ11 socket contacts reference:
1 – COM
2 – A
3 – B
4 - +24V
Microswitches 1 and 2 (Fig. 4) are mounted
in the control board for selecting of resistances
during network adjustment. Adjustment
depends on the connection method. If the
ring type connection is used, up to 30 units
could be connected. If other method is used,
approximately 7 units could be connected. The
resistance between the
fi
rst and the last unit
should be 120...150 Ω.
Résistance, Ω
Weerstand Ω
Resistance Ω
Widerstände, Ω
Interrupteur 1
Schakelaar 1
Switch 1
1. Schalter
Interrupteur 2
Schakelaar 2
Switch 2
2. Schalter
180
ON
ON
470
ON
OFF
330
OFF
ON
Der Rekuperator kann an einen BMS-Netz
mit einem ModBus-Protokoll angeschlossen
werden.
Zur gleichen Zeit kann sowohl durch den FLEX-
Pult als auch den BMS-Netz gesteuert werden,
die Anlage wird laut den letzten Änderungen
der Einstellungen arbeiten. Werkseitig ist
festgestellt, dass nach dem Abschalten des
Pults oder des BMS-Netzes (oder zugleich der
beiden) die Anlage auch weiter (wenn es keine
Pannenalarme gibt) laut den letzten Änderungen
der Einstellungen arbeiten wird. Diese Einstel-
lung kann geändert werden, mehr darüber:
Flex_meniu_montuotojas_LT, Punkt 14 „Misc“.
ModBus-Typ: RTU.
Fürs Anschließen des ModBusses wird
RS485_2-Anschluss gebraucht (Abb. 3).
Einstellungen (siehe Montagebeschreibung
von FLEX, II.6.2):
Abb. 3:
RS485_1 und RS485_2 RS485_1
:
Dose des Fernbedienpults RS485_2: ModBus-
Anschluss ON = Ein
Bedeutungen der RJ11-Dosenkontakte:
1: COM
2: A
3: B
4: +24V
Auf dem Steuerpult werden Mikroschalter
1 und 2 (Abb. 4) montiert, indem man für die
Widerstandsauswahl den Netz anpasst. Die An-
passung hängt von der Verbindungsart ab. Wenn
man in einem Ring verbindet, können bis 30 Ag-
gregate verbunden werden. Wenn eine andere
Verbindungsart gewählt wird, können ungefähr
7 Aggregate verbunden werden. Zwischen
dem ersten und dem letzten Aggregaten muss
120...150Ω sein.
F i g . 3
Afb . 3
F i g . 3
A b b . 3
de calcul mathématique qui évalue l’effi acité
utile de l’échangeur de chaleur, et les circon-
stances de constitution d’un point de rosée/
givre sur l’échangeur de chaleur. Lorsque cette
fonction est active, deux modes de « dégivrage
» de l’échangeur de chaleur sont possibles
(l’installateur ou le fabricant effectue les
réglages et les modifications) : la première
méthode est lorsque le « dégivrage » est
effectué en ouvrant le clapet de dérivation et
en ralentissant le flux d’air soufflé de 20 %, la
seconde méthode est en utilisant un
réchauffeur pour réchauffer la température de
l’air neuf. Si après avoir connecté le
réchauffeur, on est toujours en situation de
gel après 15 minutes, le clapet de dérivation
est alors ouvert et le flux d’air soufflé de 20 %
de oorzaak van het defect bepaald wordt, en
enkel wanneer het veilig is om dit te doen,
ongeacht de temperatuurinstellingen op het
bedieningspaneel. Er moet ook worden
nagegaan of er geen schade is aan andere
elementen van de unit.
Antivriesbescherming
van
warmtewisselaar differentiaaldruk
de
(drukrelais PS600)
(deze wordt
enkel
gebruikt
in apparaten met een hoger
rendement (vanaf 1.200 m3/h)). De activatie
van de automatische thermische
beveiliging gebeurt meestal door lage
snelheid van de ventilator (defecte
ventilator, geblokkeerde/defecte luchtinlaatklep/
actuator).
Gebruik van het systeem in het BMS-
netwerk
De recuperator kan aangesloten worden op
het het BMS-netwerk door het Modbus
protocol
te
gebruiken.
Het toestel kan gelijktijdig bediend worden met
het FLEX paneel en het BMS netwerk; het
toestel werkt volgens de laatste veranderingen
van de instellingen. De fabrieksinstellingen
treden pas opnieuw in werking na
ontkoppeling van het paneel of het BMS
netwerk (of zelfs beide). De unit blijft werken
(indien er geen defecten zijn) volgens de
laatste instellingen van het paneel. Deze
instelling kan veranderd worden: zie
Flex_meniu_montuotojas punt 14 "Misc" van
de handleiding.
Type Modbus – RTU
Poort RS485_2 wordt gebruikt voor de
aansluiting van de ModBus (Fig. 3);
Instellingen (zie sectie II.6.2. van de FLEX
installatiebeschrijving):
