57
<DRB1404>
Du
Nederlands
BENAMING EN FUNCTIE VAN DE BEDIENINGSORGANEN
13 Hoofdniveau-indicators (MASTER LEVEL)
Deze indicators geven het hoofduitgangsniveau via een mono-
aanduiding aan. Elke indicator heeft een 0,6-seconde
piekvasthoudfunctie.
14 Hoofduitvoer-niveauregelaar (MASTER LEVEL)
Gebruik deze regelaar om het hoofduitvoerniveau in te stellen.
(Instelbereik: –
∞
tot 0 dB)
Beat-effect-gedeelte
15 BPM display
Geeft het tempo van de huidige track in beats-per-minuut (BPM) aan.
¶
Het display knippert tijdens de BPM berekening en ook wanneer
de BPM niet berekend kan worden.
16 BPM meetmethodetoets/indicator (AUTO)
Bij enkele malen indrukken van de toets verandert de BPM
meetmethode als volgt:
AUTO methode:
De
AUTO
toets licht op en de BPM wordt automatisch berekend.
Dit is de standaardinstelling wanneer het apparaat wordt ingeschakeld.
TAP methode (handmatige invoer):
De
AUTO
toets licht niet op en de BPM wordt handmatig ingesteld
met behulp van de
TAP
toets.
17 TAP toets
De BPM wordt berekend op basis van de intervallen waarop de
TAP
toets wordt ingedrukt. Als in de AUTO stand op de
TAP
toets wordt
getikt, zal de meetmethode automatisch overschakelen naar de TAP
meetmethode (handmatige invoer).
18 Beat-keuzetoetsen (BEAT/PITCH –, +)
+
(Beat verhogen): Voor het verdubbelen van de berekende BPM.
–
(Beat verlagen): Voor het halveren van de berekende BPM.
¶
Als u op een van de
BEAT/PITCH
toetsen (
–
,
+
) drukt terwijl u de
TAP
toets ingedrukt houdt, kan de BPM veranderd worden (40 tot
999, in eenheden van 1 stapje).
Tijdens in-loop sampler-weergave zal de loop-weergavesnelheid
worden veranderd.
+
(Beat verhogen): De weergavesnelheid wordt hoger wanneer de
toets wordt ingedrukt.
–
(Beat verlagen): De weergavesnelheid wordt lager wanneer de
toets wordt ingedrukt.
19 Beat-keuzetoetsen/banktoetsen/indicators
(BEAT 1 (1/2), 2 (3/4), 4 (1/1), 8 (2/1), 16 (4/1) /
BANK)
Gebruik deze toetsen voor het kiezen van de beat voor het
synchroniseren van effecten (blz. 61).
De gekozen toets licht op.
Tijdens in-loop sampler-weergave werken de toetsen als
banktoetsen voor het opnemen van muzieksamples (blz. 62).
¶
Als u op de
BEAT/BANK
toets drukt terwijl u de
ERASE
(
BEAT/
PITCH –
) toets ingedrukt houdt, zal de muzieksample die met de
BEAT/BANK
toets is opgenomen gewist worden.
20 Effectkeuzeschakelaar
(DELAY/ECHO/FILTER/FLANGER/PHASER/
ROBOT/ROLL/IN-LOOP SAMPLER)
Gebruik deze schakelaar om het gewenste effect te kiezen (blz. 60 tot
62).
21 Effectkanaal-keuzeschakelaar
(CH. SELECT 1/2/MIC/MASTER)
Gebruik deze schakelaar om het kanaal te kiezen waarop de beat-
effecten worden toegepast (blz. 61). Wanneer [
MIC
] wordt gekozen,
zullen de effecten op microfoon 1 en microfoon 2 worden toegepast.
22 Effectparameterregelaar (LEVEL/DEPTH)
Voor het instellen van de kwantitatieve parameters voor het gekozen
beat-effect (blz. 61 en 62).
23 Effecttoets/indicator (ON/OFF)
Voor het in/uitschakelen van de gekozen beat-effecten (blz. 61).
Als de effecten uitgeschakeld worden (OFF), licht de toets op. Als de
effecten geactiveerd worden (ON), begint de toets te knipperen. Bij
het inschakelen van het apparaat zijn de effecten uitgeschakeld.
Microfoon-invoer bedieningsgedeelte
24 Microfoon 1 niveauregelaar (MIC 1 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 1. (Instelbereik: –
∞
tot 0 dB)
Als de
MIC/AUX
schakelaar op het aansluitingenpaneel op [
AUX
]
staat, kan met deze regelaar het geluidsvolume van het linker kanaal
(
AUX(L)
) worden ingesteld.
25 Microfoon 2 niveauregelaar (MIC 2 LEVEL)
Voor het instellen van het volume van microfoon 2. (Instelbereik: –
∞
tot 0 dB)
Als de
MIC/AUX
schakelaar op het aansluitingenpaneel op [
AUX
]
staat, kan met deze regelaar het geluidsvolume van het rechter
kanaal (
AUX(R)
) worden ingesteld.
26 Microfoontoonregelaar (EQ)
Gebruik deze regelaar om de klank van het geluid van de microfoons
1 en 2 in te stellen. Draai de regelaar helemaal naar rechts om de lage
tonen maximaal te verzwakken. Draai de regelaar helemaal naar links
om de hoge tonen maximaal te verzwakken. (Instelbereik: 0 dB tot
–12 dB)
27 Microfoonfunctie-keuzeschakelaar (MIC)
OFF:
Er wordt geen microfoongeluid uitgevoerd.
ON:
Het microfoongeluid wordt normaal uitgevoerd.
TALK OVER:
Het microfoongeluid wordt uitgevoerd; wanneer er geluid naar de
microfooningang wordt gevoerd, zal de TALK OVER functie in
werking treden en wordt de uitvoer van alle geluid, behalve het
geluid van de microfoon, met 20 dB verzwakt.
Hoofdtelefoon-uitgangsgedeelte
28 Hoofdtelefoon cue-toets/indicator
(CH-1, CH-2, MASTER)
Gebruik deze toetsen om de bron te kiezen die u via de hoofdtelefoon
wilt beluisteren. Als een toets op OFF staat, licht de indicator van de
toets zwak op; als de toets op ON staat, licht de indicator helder op
(blz. 58).
Wanneer het [
ECHO
] effect is gekozen, zal het effect niet op de
hoofdtelefoon-uitvoer worden toegepast als de hoofdtelefoon cue-
toets
CH-1
of
CH-2
op ON staat.
29 Hoofdtelefoon-niveauregelaar (LEVEL)
Voor het instellen van het uitgangsniveau van de
hoofdtelefoonaansluiting. (Instelbereik: –
∞
tot 0 dB)
30 Hoofdelefoonaansluiting (PHONES)
Deze aansluiting bevindt zich op het voorpaneel.