PAGE 57
NL
STARTEN
1. Aansluiten op de stroomvoorziening, het snoer, stopcontact
Dit toestel gebruikt wisselstroom zoals aangegeven op het typeplaatje. Controleer of de spanning (V) en de
frequentie zoals beschreven op het typeplaatje en in de technische gegevens overeenstemmen met die van de
aansluiting op het stroomnet. ²
2. Zaagdiepte
De zaagdiepte kan met behulp van een instellingsschroef ingesteld worden. Maak de schroef los en verschuif de
dieptebegrenzer, totdat het aan het andere uiteinde van de slee met de gewenste diepte indicatie op de schaal
overeenstemt.
Draai de klemsleutel na de instelling weer vast. Voor de beste resultaten bij het zagen van hout wordt aangera-
den de zaagdiepte iets dieper in te stellen dan de dikte van het te zagen materiaal.
TIP: Wij raden aan de zaagdiepte waar mogelijk ong. 3mm dieper in te stellen dan de dikte van het materiaal. Zo
verkrijgt u een zuiver zaagvlak.
3. Aanduiden van het zaagvlak
Tijdens het werken met dit werktuig wordt aangeraden juist te weten waar het zaagvlak moet beginnen en
eindigen, dit om overhaaste en te grote snedes te vermijden. Indexgetallen die met de dieptebegrenzers over-
eenstemmen bevinden zich op beide zijden van de beschermingskap. Ze tonen het exacte begin- en eindpunt
van het zaagvlak.
a.
Teken de snede af op het te bewerken oppervlak. Wanneer de uit te snijden vorm geen rechthoek of vier
kant is, wordt aangeraden aan het einde van het zaagvlak hulplijnen af te tekenen zodat u daar een rechte hoek
kan zagen.
b.
Stel daarna de zaagdiepte in , bv. op 9mm.
c.
Plaats de start inkeping op de basisplaat aan het begin van uw snijlijn.
d.
Snij tot het einde van de inkeping van de basisplaat.
4. Voetplaat
De voetplaat moet steeds vast tegen het te bewerken materiaal gehouden worden om trillingen, verspringen of
breken van het zaagblad te vermijden.
17