187
NL
7.2.5) Voorbeeld van programmering eerste niveau (functies ON-OFF)
Als voorbeeld wordt de reeks handelingen gegeven die noodzakelijk is voor het wijzigen van de fabrieksinstelling van de functies voor het
activeren van de functies “Automatische Sluiting” (L1) en “Motorvermogen” (L3).
1.
Druk op de toets
[Set]
en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2.
Laat de toets
[Set]
los wanneer het ledlampje L1 ibegint te knipperen
L1
3.
Druk een maal op de toets
[Set]
de status van de aan L1 gekoppelde functie (Automatische Sluiting)
te wijzigen; nu zal het ledlampje L1 met lange knipperingen gaan knipperen
L1
4.
Druk 2 maal op de toets
[
t
]
om het knipperende ledlampje op het ledlampje L3 te verplaatsen
L3
5.
Druk één maal op de toets
[Set]
om de status van de aan L3 gekoppelde functie (Kracht motor) te wijzigen;
nu zal het ledlampje L3 met lange knipperingen gaan knipperen
6.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten
10s
Na deze handelingen moeten de ledlampjes L1 en L3 blijven branden om aan te geven dat de functies “Automatische Sluiting” en “Kracht
motor” actief zijn.
Tabel 19: voorbeeld van programmering eerste niveau
Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
7.2.6) Voorbeeld van programmering tweede niveau (instelbare parameters)
Als voorbeeld geven wij de reeks handelingen die nodig is om de fabrieksinstelling van de parameters te wijzigen en de “Pauzeduur” tot 80s te
verlengen (ingang op L1 en niveau op L4) en selezionare voor de Uitgang FLASH” het Controlelampje Deur Open (ingang op L4 en niveau op L1).
1.
Druk op de toets
[Set]
en houd die ongeveer 3s ingedrukt
3s
2.
Laat de toets
[Set]
los wanneer het ledlampje L1 begint te knipperen
L1
3.
Druk op de toets
[Set]
; en houd die ingedrukt; de toets
[Set]
dient tijdens de stappen 4 en 5 ingedrukt te blijven
4.
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L2 gaat branden dat het
actuele niveau van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt
L2
3s
5.
Druk 2 maal op de toets
[
t
]
om het brandende ledlampje naar L4 te verplaatsen
dat de nieuwe waarde van de “Pauzeduur” vertegenwoordigt
L4
6.
Laat de toets
[Set]
weer los
7.
Druk 3 maal op de toets
[
t
]
om het knipperende ledlampje naar het ledlampje L4 te verplaatsen
L4
8.
Druk op de toets
[Set]
; en houd die ingedrukt; de toets
[Set]
dient tijdens de stappen
9 en 10 ingedrukt te blijven
9.
Wacht ongeveer 3s tot het ledlampje L2 gaat branden dat de actuele aan de ”Uitgang FLASH”,
gekoppelde inrichting vertegenwoordigt,dat wil zeggen het knipperlicht.
L2 3s
10.
Druk 1 maal op de toets
[
s
]
om het brandende ledlampje naar het ledlampje L1 te verplaatsen dat de nieuwe
aan de ”Uitgang FLASH”, gekoppelde inrichting vertegenwoordigt, dat wil zeggen het Controlelampje Deur Open.
L1
11.
Laat de toets
[Set]
los
12.
Wacht 10s om de programmering wegens het verstrijken van de maximale tijdsduur te verlaten.
10s
Tabel 20: voorbeeld van programmering tweede niveau
Voorbeeld
SET
SET
SET
SET
SET
SET
7.3) Bijplaatsen of wegnemen van inrichtingen
U kunt op elk gewenst moment een inrichting aan een automatise-
ring met SPIN toevoegen of er een uit verwijderen. Met name op
“BlueBUS” en op de ingang “STOP” kunnen er verschillende soorten
inrichtingen aangesloten worden zoals dat in de paragrafen “7.3.1
BlueBUS” en “7.3.2 Ingang STOP” is aangegeven.
7.3.1) BlueBUS
BlueBUS is een techniek waarmee de aansluiting van compatibele
inrichtingen uitgevoerd kunnen worden met slechts twee geleiders
waarover zowel de elektrische stroomvoorziening als de communi-
catiesignalen gaan. Alle inrichtingen zijn parallel op dezelfde 2 gelei-
ders van de BlueBUS aangesloten. Elke inrichting wordt afzonderlijk
herkend omdat er tijdens de installatie een eenduidig adres aan toe-
gewezen is. Op BlueBUS kunnen bijvoorbeeld worden aangesloten:
fotocellen, veiligheidsinrichtingen, bedieningsknoppen, signalerings-
lampjes etc. De besturingseenheid van SPIN herkent via een ade
quate herkenningsfase alle aangesloten inrichtingen afzonderlijk en is
in staat alle mogelijke storingen met zeer grote zekerheid waar te
nemen. Om deze reden dient u telkens wanneer er een op BlueBUS
aangesloten inrichting wordt toegevoegd of weggenomen in de
besturingseenheid een herkeningsfase uit te voeren zoals dat in
paragraaf “7.3.4 Herkennen van andere inrichtingen” beschreven is.