NL
NL
Ventilator
De gereinigde lucht verlaat het scheidingsgedeelte aan
de bovenkant en gaat via de inlaatgeluiddemper naar de
zijdelingse kanaalventilator met geïntegreerde motor.
De ventilator heeft een pompeigenschap, d.w.z. dat hoe
hoger het gecreëerde vacuüm, hoe meer vermogen van
de motor gevraagd wordt. Een druksensor, geplaatst
op het aangesloten afvoerkanaal, meet het vacuüm van
het systeem en stuurt de frequentieomzetter aan. De
frequentieomzetter regelt de snelheid van de motor en
het vacuüm wordt op een zeer energiebesparende wijze
begrensd.
De temperatuur van de lucht neemt toe als deze door
de zijdelingse kanaalventilator gaat. Als het debiet laag
is en de omgevingstemperatuur is warm, wordt de uit-
gaande lucht heet. Een thermische schakelaar bij de
uitlaat van de ventilator voorkomt dat de ventilator en
de motor te heet worden. Deze schakelt uit bij 125 °C
(257 °F) en activeert dan de filterreinigingsfunctie. Zie
voor meer informatie pagina 12 “Hoge temperatuur in de
ventilator”.
Uitlaat
De lucht verlaat het systeem via de uitlaatluchtdem-
per. De hete afvoerlucht moet in de atmosfeer worden
geleid. De lucht kan naar een warmtewisselaar worden
geleid.
De lucht kan naar een warmtewisselaar
worden geleid, maar de luchtstroom mag
daar niet worden belemmerd. Wanneer het
luchtafvoerkanaal wordt geblokkeerd, kan
er in het systeem overdruk ontstaan, die
grote schade aan de warmtewisselaar kan
veroorzaken.
Start- en besturingseenheid.
Automatische start/stop of continue werking (DIR)
De start- en besturingseenheid (PLC), zie afbeelding
5, is altijd uitgerust met de functies automatisch statio-
nair (DIR-functie) en automatisch starten en vertraagd
stoppen (SSR-functie). De functies zorgen ervoor dat
het systeem op energiebesparende wijze functioneert.
Wanneer u de voorzieningen op de juiste manier wilt
gebruiken, moeten alle vacuümkleppen op de werksta-
tions zijn voorzien van een microschakelaar, die is aan-
gesloten op een stuursignaalkabel die naar de start- en
besturingseenheid loopt.
LET OP! De eenheid mag niet gebruikt worden zon-
der dat een stuursignaalkabel is aangesloten.
Voor het instellen van DIR- en SSR-functies, zie pagina 5.
Filterreiniging
Afbeelding 6 geeft het principe van de filterreiniging
weer. Een PLC bestuurt een elektromagnetische klep,
die een persluchtcilinder met een klepschijf (pos. 2)
aanstuurt. Voor dit principe moet de druk in de stofver-
zamelbak negatief zijn, zodat het “ontstane vacuüm”,
wanneer de klep opengaat, een korte maar krachtige
luchtstoot in tegengestelde richting door alle filtersokken
stuurt. Hierdoor komt het stof los dat zich aan de buiten-
kant van de filters heeft verzameld. Voor elke filterreini-
gingscyclus wordt deze procedure 3 keer herhaald.
De DIR-functie werkt parallel aan de FCR-functie.
Op installaties die de functies automatisch stationair en
automatisch starten en stoppen gebruiken, worden de
filters iedere keer gereinigd dat de FlexPAK overschakelt
naar stationair. Als de omstandigheden zo zijn, dat de
DIR-functie het systeem zelden of nooit laat overscha-
kelen naar stationair, neemt de FCR-functie het over en
dwingt het filterreinigingsproces ieder uur af, om ervoor
te zorgen dat de filters op effectieve wijze worden gerei-
nigd. Voor het instellen van de filterreinigingsfuncties, zie
pagina 7.
4